Formuleren H3 - les 1

Fouten met verwijswoorden
H3: formuleren
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Fouten met verwijswoorden
H3: formuleren

Slide 1 - Tekstslide

1. Geef aan waar het woord 'wat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.

Slide 2 - Open vraag

1. Geef aan waar het woord 'dat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, dat wij erg leuk vonden.

Slide 3 - Open vraag

Wat gaan we doen?
- afspraken online werken bij Nederlands
- doelen Formuleren
- korte uitleg
- samen oefenen
- zelfstandig aan het werk

Slide 4 - Tekstslide

planning & afspraken
- les 1: uitleg formuleren H3 + oefenen + zelfstandig werken
- les 2: uitleg gram h3 + oefenen + zelfstandig werken


-> Niet aanwezig? -> absent in Magister
-> Huiswerk is op vrijdag af -> hv in Magister

Slide 5 - Tekstslide

Fouten met verwijswoorden
  • Niet goed verwezen naar een de- of het-woord:
Met dat blonde meisje die in klas 3V2 zit, zou Nick best een keer willen stappen.
  • Geslacht van het woord is onduidelijk:
De raad stelt haar beslissing over de nieuwbouw uit.
  • De regels niet goed toepassen:
Heeft de arts hen verteld dat ze veel risico lopen op covid?

Slide 6 - Tekstslide

doel Formuleren H3
-Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.

Slide 7 - Tekstslide

verwijswoorden
-> wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is

Slide 8 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
-> de- en het-woorden:
*Het meisje die daar staat.    ->  Het meisje dat daar staat.

-> mannelijk, vrouwelijk:
*De koninklijke familie dankt zijn status aan...  ->  haar status


Slide 9 - Tekstslide

achtervoegsels van vrouwelijke de-woorden

Slide 10 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
-> hen, hun
*De leraar geeft hen de cijfers voor hun betoog.  ->   geeft hun

HUN -> bezittelijk voornaamwoord (hun huis, hun boeken)
           -> meewerkend voorwerp ZONDER voorzetsel 
                 (geeft hun de cijfers)
HEN -> na een voorzetsel (geeft de cijfers aan hen)
           -> lijdend voorwerp (ik heb hen gezien)


Slide 11 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
->waarnaar, naar wie, waarover, over wie, etc.
* Bij Nederlands mag je zelf een leerling kiezen waarnaast je wil     zitten.    ->  naast wie

Bij mensen :  vz + WIE  (van wie, over wie, voor wie, ...)
Bij dieren/dingen:  WAAR + vz    (waarvan, waarover, waarvoor,...)


Slide 12 - Tekstslide

veel voorkomende fouten
->dat, wat :
* Het leukste dat ik gedaan heb. ->  het leukste wat

WAT -> onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap, hele zin
DAT ->  zelfstandig naamwoord


Slide 13 - Tekstslide

oefenen

Slide 14 - Tekstslide

Het boek ... jaren geleden voor het eerste gedrukt werd, is nog steeds actueel.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 15 - Quizvraag

Mijn ouders hebben een nieuwe auto gekocht, ... ik erg leuk vind.
A
dat
B
wat

Slide 16 - Quizvraag

De schrijver ... ik je onlangs vertelde, heeft een prijs gewonnen.
A
waarover
B
over wie

Slide 17 - Quizvraag

Wat heb je ... eigenlijk verteld?
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quizvraag

In de middeleeuwen liet men kinderen bier drinken, omdat water gevaarlijk voor ... kon zijn.
A
hen
B
hun

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

doel Formuleren H3
-Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk voor vrijdag
maken: hoofdstuk 3 Formuleren opdr 1 t/m 3


Slide 22 - Tekstslide