P7 - Les 3 - Bouw en functie van het bewegingsapparaat

Periode 7 - Les 3 - AFP
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Periode 7 - Les 3 - AFP

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Hoeveel botten heeft de mens?
A
181
B
200
C
206
D
243

Slide 2 - Quizvraag

Antwoord C

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Afwijkingen van welk mineraal/vitamine kunnen gerelateerd worden aan osteoporose (botontkalking)?
A
fosfaat
B
calcium
C
vitamine D
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 4 - Quizvraag

Antwoord D
Fosfaat en calcium zijn van belang bij de opbouw van botten. Vitamine D is van belang om deze stoffen op te kunnen nemen uit de darm.

Wat is géén type botcel?
A
osteoblast
B
osteoclast
C
osteocyt
D
osteochroom

Slide 5 - Quizvraag

Antwoord D
Botcellen

Osteoblasten = Botopbouw
Osteocyten = Botonderhoud 
Osteoclasten = Botafbraak 


A&F p 54

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gedurende de groei neemt de epifysaire schijf van de botten af en verdwijnt uiteindelijk in de puberteit, wat is het gevolg hiervan?
A
Botten kunnen niet meer GROEIEN.
B
Botten kunnen niet meer veranderen van VORM.
C
De botten worden BETER bestand tegen grote belastingen van het lichaam
D
De botten worden MINDER goed bestand tegen belastingen van het lichaam

Slide 7 - Quizvraag

Antwoord A
Het afnemen van de epifysaire schijf en het verdwijnen hangt samen met het stoppen van de groei van botten. Bij kinderen is de epifysaire schijf dus nog aanwezig en van daaruit groeit het bot aan, als deze verdwijnt groeit iemand NIET meer.
Directe botvorming
  • Breedtegroei
  • Vanuit het beenvlies (periost)
Verbeningscentrum:
  • osteoblasten 
  • calciumzouten
  • botmassa


Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden:
platte schedelbeenderen
onderkaak
sleutelbeen
bij genezing na botbreuken
INDIRECTE BOTVORMING

Eerst kraakbeen en dan bot/been

  • Bij lengtegroei pijpbeenderen vanuit de kraakbeenschijf/groeischijf = epifysaire schijf


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gedurende welke periode is het groeihormoon het belangrijkst voor de groei van de botten?
A
Alleen als baby.
B
Alleen in de puberteit.
C
Alleen als baby en in de puberteit.
D
Alleen als baby en kleuter.

Slide 10 - Quizvraag

Antwoord D
Als baby en kleuter is het groeihormoon vooral belangrijk voor de groei. In de puberteit zijn vooral de sekshormonen van belang (oestrogeen en testosteron).
Wat is de juiste volgorde van type wervels van boven naar beneden?
A
Halswervels, thoracale wervels, lumbale wervels
B
Lumbale wervels, halswervels, thoracale wervels
C
Halswervels, lumbale wervels, thoracale wervels
D
Lumbale wervels, thoracale wervels, halswervels

Slide 11 - Quizvraag

Antwoord A
In de nek zitten de halswervels. 
De thoracale wervels zitten ter hoogte van de thorax en de lumbale wervels achter de buikholte.
De wervelkolom

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De wervelkolom bestaat uit een viertal krommingen. Welke hiervan worden kyfosen genoemd?
A
De cervicale en thoracale kromming
B
De thoracale en sacrale kromming
C
De cervicale en lumbale kromming
D
De lumbale en sacrale kromming

Slide 14 - Quizvraag

Antwoord B
De thoracale en sacrale kromming zijn beiden kyfosen, wat wijst op de richting van de kromme. De lumbale en cervicale kromme loopt in de normale situatie precies de andere kant op en wordt een lordose genoemd
Lordose en Kyfose

Lordose --> Kromming richting de buik
Kyfose --> Kromming richting de rug


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de ribben wordt gesproken over ware ribben en valse ribben. Wat wordt bedoeld met VALSE ribben?
A
Dit zijn ribben die alleen uit kraakbeen bestaan
B
Dit zijn ribben die NIET verbonden zijn met het sternum
C
Dit zijn ribben die sommige mensen NIET hebben
D
Dit zijn ribben die GEEN functie hebben

Slide 16 - Quizvraag

Antwoord B
De ware ribben zijn via kraakbeen verbonden met het sternum oftewel het borstbeen. De valse ribben niet, die ‘zweven’ als het ware aan het uiteinde.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de onderarm bevinden zich twee botten, welke zijn dit?
Welke hecht aan aan de duim?

A
De fibula en de tibia, de tibia zit bij de duim
B
De fibula en de tibia, de fibula zit bij de duim
C
De radius en de ulna, de radius zit bij de duim
D
De radius en de ulna, de ulna zit bij de duim

Slide 18 - Quizvraag

Antwoord C
De radius en de ulna vormen de onderarmbotten. 
De radius zit bij de duim en de ulna bij de pink
(scheenbeen)
(kuitbeen)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(Humerus)
(Radius)
(Ulna)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de voornaamste reden dat ouderen vaker botbreuken krijgen bij het vallen?
A
Vaak door de minder sterke spieren, waardoor een val minder goed opgevangen kan worden
B
Vaak door afname van de sterkte van de botten, waardoor deze sneller breken
C
Vaak doordat zij uitzaaiïngen in de botten hebben
D
Vaak doordat zij minder snel reageren op een val

Slide 21 - Quizvraag

Antwoord B
Uiteraard spelen spierkracht en reactievermogen een rol, maar een van de belangrijkste oorzaken is de afname van de kracht van botten op oudere leeftijd, wat kan leiden tot osteoporose.
Een patiënt heeft na een val een patellafractuur. Wat is de patella?
A
De patella is de knieschijf
B
De patella is het schouderblad
C
De patella is de elleboog
D
De patella is de bovenarm

Slide 22 - Quizvraag

Antwoord A
De patella is de knieschijf, 
de scapula is het schouderblad, 
de elleboog bestaat uit meerdere botten en de bovenarm is de humerus.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar?
A
Osteoblasten zorgen voor botafbraak, osteoclasten zorgen voor botafbraak
B
Osteoblasten zorgen voor botaanmaak, osteoclasten zorgen voor botaanmaak
C
Osteoblasten zorgen voor botafbraak, osteoclasten zorgen voor botaanmaak
D
Osteoblasten zorgen voor botaanmaak, osteoclasten zorgen voor botafbraak

Slide 24 - Quizvraag

Antwoord D
Osteoblasten zijn er voor botopbouw: zij zorgen voor het afzetten van het calcium en fosfaat, en ze maken de botmatrix. Osteoclasten maken juist calcium en fosfaat weer vrij uit het bot. In een gezonde situatie zijn ze met elkaar in evenwicht, waardoor de conditie van het bot optimaal is.
Welk gewricht is van binnen bedekt met kraakbeen?
A
Het kniegewricht
B
Het heupgewricht
C
Het schoudergewricht
D
Al deze gewrichten

Slide 25 - Quizvraag

Antwoord D
Het kniegewricht heeft een duidelijke kraakbeenschijf, de meniscus, maar ook de andere gewrichten in het lichaam worden soepel gehouden door een kraakbeenlaag over de botten. Alleen zijn deze NIET zo duidelijk een soort schijf als de meniscus is.
Er zijn verschillende typen gewrichten. Welk type gewricht zit tussen de radius en de ulna?
A
kogelgewricht
B
draaigewricht
C
zadelgewricht
D
glijdend gewricht

Slide 26 - Quizvraag

Antwoord B
Tussen de radius en de ulna in de onderarm bevindt zich een draaigewricht, hierdoor kan je de onderarm draaien (dus met je handpalmen naar boven je handen met de handpalmen naar beneden draaien). Een draaigewricht kan alleen draaien en heeft GEEN andere bewegingsmogelijkheid.
Opperarmbeen = Humerus
Spaakbeen = Radius
Ellepijp = Ulna
Sleutelbeen = Clavicula
Schouderblad = Scapula
Borstbeen = Sternum
Dijbeen = Femur
Scheenbeen = Tibia
Kuitbeen = Fibula


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"gordels"
Bekkengordel
Schoudergordel

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schoudergordel
bekkengordel

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn verschillende typen gewrichten. Welk type gewricht is het schoudergewricht?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
zadelgewricht
D
glijdend gewricht

Slide 30 - Quizvraag

Antwoord A
De schouder is een kogelgewricht, wat betekent dat het de vorm heeft van een kogel en een kom en daardoor heel beweeglijk is.
Welk ziektebeeld van de gewrichten is een auto-immuunziekte, waarbij het afweersysteem de eigen lichaamscellen aanvalt?
A
Jicht
B
Artrose
C
Reumatoïde Artritis
D
Al deze ziektebeelden zijn auto-immuungemedieerd

Slide 31 - Quizvraag

Antwoord C
Reumatoïde artritis is een auto-immuunziekte, wat betekent dat de oorzaak ligt in een immuunsysteem dat op lichaamseigen cellen reageert. 
Jicht ontstaat door een verhoogde hoeveelheid urinezuurkristallen en artrose door slijten van een gewricht.
Verschillende soorten beweging van gewrichten worden aangegeven met aparte naamgeving. Hoe wordt het buigen van de knie bijvoorbeeld genoemd?
A
Flexie
B
Extensie
C
Abductie
D
Adductie

Slide 32 - Quizvraag

Antwoord A
Flexie is het buigen van de knie, extensie is het strekken van de knie. 

Abductie (van het lichaam af) en 
adductie (naar het lichaam toe) zijn bewegingen naar opzij die de knie normaliter NIET maakt.
Begrippen
Flexie is het buigen van de knie, 
Extensie is het strekken van de knie.

Abductie beweging van het lichaam af
Adductie beweging naar het lichaam toe

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de medische benaming voor de spiercellen die zijn opgevuld met langwerpige eiwitketens
A
Antagonisten
B
Myofibrillen
C
Peritoneum
D
Musculus

Slide 35 - Quizvraag

Antwoord B
Skeletspieren
dwarsgestreept spierweefsel

- animale zenuwstelsel (willekeurig)
- snel
- vermoeibaar

glad spierweefsel
- autonome zenuwstelsel (onwillekeurig)
- langzaam
- onvermoeibaar

hartspierweefsel

spierweefsel

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de myofibrillen (spierfibrillen) zitten de eiwitten:
A
actine en fibrine
B
pepsine en myosine
C
actine en myosine
D
trombine en fibrine

Slide 37 - Quizvraag

Antwoord C
Werking actine-myosine
Myofibrillen

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werking actine en myosine
-->Myofibrillen

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de benaming van de grote bilspier?
A
Musculus pectoralis major
B
Musculus gluteus maximus
C
Musculus latissimus dorsi
D
Musculus trapezius

Slide 40 - Quizvraag

Musculus pectoralis major = Grote borstspier
Musculus latissimus dorsi = Brede rugspier
Musculus trapezius = Monnikskapspier
M. gluteus maximus
Grote bilspier



Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Musculus trapezius
Nederlandse naam: monnikskapspier 
Latijnse naam: M. trapezius
Bewegingen:
- Adductie schouderblad
- Opwaarts draaien van het schouderblad
- Schouderblad heffen of naar beneden trekken
- Stabilisatie van de schouder

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende week
Aandoeningen bewegingsapparaat (1)
- Reumatische aandoeningen algemeen
- Reumatoïde artritis
- Systemische lupus erythematodes

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Lees:
* IGC: Hfst 3; 3.1 t/m 3.12
Bekijk:
https://youtu.be/NhMe3_3Q_jM (Reumatoïde artritis)
https://youtu.be/QY8LvbSEPGY (SLE)
Maken: 
Opdracht 3 – Reumatoïde Artritis (inleveren via Teams)

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies