werkwoordspelling 7

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs

Wanneer ik een persoonsvorm in de zin moet invullen gebruik ik de onderste of bovenste helft van de denkstappenkaart?

Gisteren ... dat huis helemaal ...
afbranden

1. brandde af
2. afgebrand
3. brande af

v.t. Zij .... het kind.
baden

1. bad
2. bade
3. baadde

v.t. Hij ... het geklets.
dulden

1. dulde
2. duld
3. duldt
4. duldde

v.t. Emma ... haar armen.
spreiden

1. spreide
2. spreidden
3. spreiden
4. spreidde

bespreken
Wij ... gisteren dat voorstel.

1. bespraken
2. bespraakten
3. bespreken
4. bespreekten

genezen (v.t.)
De jongen ... van de ernstige ziekte.

1. geneest
2. genees
3. genas
4. geneeste

opschrijven
Je moet het ... woord nog eens overlezen.

1. geschreven
2. opgeschreven
3. opschrijven
4. beschreven

bezoeken
Gisteren hebben wij een museum ....

1. bezoekt
2. bezoeken
3. bezochten
4. bezocht

meebrengen
De ... kleren gaan naar een goed doel.

1. meegebrengte
2. meebrengen
3. meegebrachten
4. meegebrachte

ontvangen
Heb jij al antwoord ...?

1. gegeven
2. ontvangen
3. ontvingen

uitblazen
De ... kaarsen roken nog even na.

1. uitgeblazen
2. uitgeblozen
3. uitgeblieste

overdrijven (t.t.)
Mijn zusje ... soms een beetje

1. overdrijft
2. overdreef
3. overdrijf
4. overdrijfd

onthouden
... jij het antwoord op die vraag?

1. onthoudt
2. onthoud
3. onthouden
4. onthield

verdwijnen (t.t)
Het meisje ... uit het zicht.

1. verdwijnen
2. verdwijnd
3. verdween
4. verdwijnt

voorlezen (v.t.)
Veerle ... mij een spannend boek ...

1. leest voor
2. last voor
3. las voor
4. lees voor

overschrijven
Vorige week heb ik die bladzijde ...

1. overgeschreven
2. overgeschrijft
3. overgeschrefen
4. overschrijven