Ne di 28 sept e&o jaar 1

Welkom bij Nederlands!


Dinsdag 28 september
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!


Dinsdag 28 september

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- Absentie
- Uitleg schrijven
- Schrijfopdracht
- Aan het werk
- Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Theorie schrijven

Slide 3 - Tekstslide

Schrijfdoel/doelgroep
Als schrijver moet je duidelijk zijn in wat je wilt bereiken met je tekst. Daarom denk je vooraf goed na over je schrijfdoel. 

Wil je de lezer:
• informeren,
• overtuigen van je mening of,
• uitleggen hoe hij iets moet doen?
Ook moet je bepalen voor welke doelgroep je een tekst schrijft.


Doelgroep= Groep mensen waar voor je een tekst schrijft.

Slide 4 - Tekstslide

Informatieve teksten
Je geeft informatie over een bepaald onderwerp. Je geeft niet je eigen mening over het onderwerp. Je kunt wel neutraal meningen van anderen beschrijven. Voorbeelden: een stageverslag, journaal, nieuwsbericht, schoolboek, woordenboek.

Betogende teksten
Je geeft je mening over een bepaald onderwerp. Je wilt dat de lezer het met je eens wordt. Daarvoor geef je argumenten. Voorbeelden: recensie, advertentie, blog, column, betoog, slides voor een productpresentatie.

Instructieve teksten
Je legt uit hoe de lezer iets moet doen. De bedoeling is dat hij een handeling goed uitvoert. Daarvoor gebruik je vaak symbolen en zinnen in de gebiedende wijs. Voorbeelden: recept, gebruiksaanwijzing, handleiding, instructie.


Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?
2 teksten met hetzelfde onderwerp. Verschil?

Slide 6 - Tekstslide

Formele taal / informele taal
Formele taal:
  • Het taalgebruik is formeel als je schrijft voor mensen die je niet kent.
  • De tekst gaat dan meestal over zakelijke dingen.
  • Als je formeel schrijft, spreek je de lezer aan met 'u' en is je toon beleefd.
  • Je woordkeus bepaalt de toon van de tekst.

Slide 7 - Tekstslide

Formele taal / informele taal
Informele taal:
  • Het taalgebruik is informeel als je schrijft voor vrienden, bekenden of leeftijdsgenoten.
  • Het gaat vaak over alledaagse dingen.
  • Als je informeel schrijft, spreek je de lezer aan met 'je'. 
  • Bij informele taal gebruik je vaak dezelfde woorden als wanneer je spreekt.

Slide 8 - Tekstslide

Informele taal is:
A
Zakelijk
B
Beleefd
C
Spreektaal

Slide 9 - Quizvraag

Formele taal is:
A
Onbeleefd
B
Zakelijk
C
Iemand aanspreken met 'je'
D
Met populaire woorden als 'chill' of 'relaxed'

Slide 10 - Quizvraag

Formeel of informeel:

Doe je mee aan de ontwerpwedstrijd?

A
Formeel
B
Informeel

Slide 11 - Quizvraag

Formeel of informeel?

Graag hoor ik van u of de minister kan garanderen dat het evenement volgend jaar subsidie krijgt.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 12 - Quizvraag

Je stuurt een mail naar je stagebegeleider om te vragen of hij/zij een gesprek met je wil plannen.
A
Formeel
B
Informeel

Slide 13 - Quizvraag

Je schrijft een stageverslag. Wat voor soort tekst is dit?
A
Betogend
B
Informatief
C
Instructief

Slide 14 - Quizvraag

Je schrijft een recensie over een film die jij geweldig vond. Wat voor soort tekst?
A
Informatief
B
Betogend
C
Instructief

Slide 15 - Quizvraag

Je maakt een recept voor een appeltaart. Soort tekst?
A
Informatief
B
Betogend
C
Instructief

Slide 16 - Quizvraag

Opbouw van een tekst
Inleiding--> meestal 1 alinea, aanleiding van de tekst, een grappig verhaaltje of een voorbeeld.
Kern --> 1 of meerdere alinea's, hier wordt het onderwerp verder uitgewerkt.
Slot--> 1 alinea, afsluiting van de tekst. Een samenvatting of conclusie.

Slide 17 - Tekstslide

Schrijfopdracht
niv 2 en 3? Opdracht World Environment Day
niv 4?           Opdracht klachtenbrief

Uiterlijk donderdag 7 oktober voor 12.00 uur inleveren via Teams: Bestanden --> inlevermap schrijfopdracht 2F of 3F

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk...
Je maakt eerst opdr. 1 t/m 16 van paragraaf schrijven

Heb je dit klaar?
Dan begin je met het maken van de schrijfopdracht.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
Zakelijk brief opbouw

Slide 20 - Tekstslide

Afsluiting
Huiswerk:
Paragraaf schrijven 1 t/m 16 +
Afmaken en inleveren schrijfopdracht 
(Uiterlijk donderdag 7 oktober 12.00 via Teams)

Volgende week: 
Spreken en gesprekken voeren/
woordenschat

Slide 21 - Tekstslide