3.3 camera's en projectoren 2

3.3 Camera's en projectoren
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.3 Camera's en projectoren

Slide 1 - Tekstslide

Planning van de les
Terugvragen 

Vervolg paragraaf 3

Zelfstandig aan de slag


Slide 2 - Tekstslide

Bolle lenzen noemen we ........
A
negatief
B
positief

Slide 3 - Quizvraag

Welke lenzen zijn
negatieve lenzen?
Er zijn meer antwoorden goed.
A
a
B
b
C
c
D
d

Slide 4 - Quizvraag


A
De bolle lenzen zijn 1, 2 en 4
B
De bolle lenzen zijn 3, 5 en 6
C
De bolle lenzen zijn 1 en 4
D
De bolle lenzen zijn 2, 3, 5 en 6

Slide 5 - Quizvraag

Welke lens is positief?
A
A
B
B
C
E
D
Geen van de genoemde lenzen is positief

Slide 6 - Quizvraag

Welke uitspraak is waar?

Als de voorwerpafstand kleiner is dan de brandpuntsafstand dan krijg je een....
A
Reeel beeld
B
Virtueel beeld
C
Geen beeld
D
Dat kun je niet weten want je hebt te weinig gegevens

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel constructiestralen heb je nodig om de plaats van het beeld vast te stellen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

In het figuur hiernaast zie je hoe een reëel beeld is gemaakt met een positieve lens.
Welke twee lichtstralen gebruik je als constructiestralen?

A
lichtstraal 1 en lichtstraal 3
B
lichtstraal 1 en lichtstraal 4
C
lichtstraal 2 en lichtstraal 3
D
lichtstraal 2 en lichtstraal 4

Slide 9 - Quizvraag

Welke afstanden horen
bij de nummers
1, 2 en 3
A
1 = voorwerpsafstand 2 = brandpuntsafstand 3 = beeldafstand
B
1 = voorwerpsafstand 2 = beeldafstand 3 = brandpuntsafstand
C
1 = beeldafstand 2 = voorwerpsafstand 3 = brandpuntsafstand
D
1 = brandpuntsafstand 2 = beeldafstand 3 = voorwerpsafstand

Slide 10 - Quizvraag

Een fotocamera moet scherpgesteld worden.
Als je scherpstelt, wat verander je dan?
A
de beeldafstand
B
de brandpuntsafstand
C
de sterkte van de lens
D
de voorwerpsafstand

Slide 11 - Quizvraag

v = 34 cm, f = 21 cm, b =?
Bereken ook de vergroting!

Slide 12 - Open vraag

Doelen van de les
De leerling kan rekenen met de lenzenformule. 
De leerling kan de vergroting berekenen.
De leerling kent de namen van de lenzen bij telescopen 

Slide 13 - Tekstslide

Scherpstellen
Als je scherp willen stellen met een lens, moeten de afstanden tussen het voorwerp en de lens en het beeld allemaal goed op elkaar afgestemd zijn. 

V= voorwerpsgrootte   v = voorwerpsafstand
B= beeld grootte            b = beeldafstand
F= brandpunt                   f  = brandpuntsafstand 

Slide 14 - Tekstslide

De lenzenformule
De juiste afstand tussen de v, b en f kun je berekenen met de lenzenformule:

Voorbeeld:
f= 15 cm
b= 435 cm
v= ...... cm

f1=v1+b1

Slide 15 - Tekstslide

Vergroting
In vele situaties was is het voorwerp niet even groot als het beeld, er is sprake van een vergroting. Deze kun je berekenen met de formule:

N=VBofN=vb

Slide 16 - Tekstslide

lenzentelescoop
een lenzentelescoop (of microscoop) heeft minimaal 2 lenzen. Het oculair (vlak bij het oog) en het (objectief) aan de kant van het voorwep( object)

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Wat: Maak paragraaf 3.3 + maken werkblad
Wanneer: Nu in de les, wat niet af is doe je thuis
Hoe: In stilte met muziek op, of fluisterend met je buurman/vrouw of docent

Klaar?: Zorg dat je nakijkt!

Slide 18 - Tekstslide