3vwo H5 premier juin

mardi le premier juin
Bron I l’adverbe
exercise 32
zelf: bron E ex 19,20,21 A


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

mardi le premier juin
Bron I l’adverbe
exercise 32
zelf: bron E ex 19,20,21 A


Slide 1 - Tekstslide

L' adverbe


Het Bijwoord







Slide 2 - Tekstslide

Een bijwoord zegt iets over:
1.  Een werkwoord. (Wij richten ons vooral op deze mogelijkheid)
2. Een ander bijwoord
3. Een bijvoeglijk naamwoord.
4. Een hele zin.

Slide 3 - Tekstslide

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord

Tu as bien travaillé

Tu parles doucement

En voiture, il roule vite!


Een bijwoord heeft maar één vorm !!!!!! Er is dus geen verschil tussen enkelv/meerv mann/vrwl

Slide 4 - Tekstslide

Vorming van het bijwoord

Om een bijwoord te maken, gebruik je het bevoeglijk naamwoord.


1. Een bijv.nw. eindigend op een klinker:  -ment erachter

  • vrai >>>> vraiment (echt)


"Il parle vraiment deux langues!"










Slide 5 - Tekstslide

Vorming van het bijwoord

Een bijv. n.w.  eindigend op een medeklinker:  

Zet het bijv. n.w. in het vrouwelijk en dan -ment erachter

  • heureux --> heureuse --> heureusement (gelukkig)
  • doux --> douce --> doucement (zacht/rustig)
  • direct --> directe --> directement 

"Heureusement, c'est le week-end!"


Slide 6 - Tekstslide

Vorming van het bijwoord

Een bijv. n.w.  eindigend op –ent of –ant :

--> ent  krijgt emment            évident --> évidemment (natuurlijk)

   

--> ant krijgt  amment            constant --> constamment


Pas op de uitzondering: Lent --> Lentement (langzaam)


Slide 7 - Tekstslide

Onregelmatige vormen
Bijv. n.w.                       Bijwoord
bon                                 bien             = goed
meilleur                        mieux          = beter
mauvais                        mal               = slecht
gentil                              gentiment = vriendelijk, aardig
long                                longtemps (longuement) = lang
rapide                            vite (rapidement) = snel
               

Slide 8 - Tekstslide

Et maintenant, à toi!

Slide 9 - Tekstslide

een bijwoord zegt iets over
A
een bijv. naamwoord
B
een werkwoord
C
een z.n.w.
D
een lidwoord

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord?
J'ai _______(vrai) besoin de l'argent
A
vraiment
B
vraiement

Slide 11 - Quizvraag

Maak van onderstaand bn het juiste bijwoord:
- facile

Slide 12 - Open vraag

Maak van onderstaand bn het juiste bijwoord:
- exact

Slide 13 - Open vraag

Maak van onderstaand bn het juiste bijwoord:
- dangereux

Slide 14 - Open vraag

Maak van onderstaand bijv. n.w. het juiste bijwoord:
- bon

Slide 15 - Open vraag

Wat is het juiste antwoord?
Pouvez-vous parler plus ______(lent) s.v.p.?
A
lent
B
lentement
C
lente
D
lentemment

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord?
C'est un _______ livre.
A
mauvais
B
mal

Slide 17 - Quizvraag

qu'est-ce que j'ai appris?
Samenvattend: 
een bijwoord zegt iets over een werkwoord
1. man. bijv n.w. eindigt op klinker ->  + ment
2. man. bijv. n.w. eindigt op medeklinker -> vr. vorm -> + ment
3. man. bijv. n.w. eindigt op -ent / - ant  -> emment /amment
4. onregelmatige vormen (uit je hoofd leren)


Slide 18 - Tekstslide

les devoirs
leren: Voc E/F gram I
maken: ex 19, 20 21 A, 32

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

0

Slide 21 - Video