Periode 2 - les 3a- klas 1D

Periode 2 - les 3a- klas 1D
Tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooide tijd
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Periode 2 - les 3a- klas 1D
Tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooide tijd

Slide 1 - Tekstslide

Doelen van deze les
Aan het einde van de les kun je:
  • werkwoorden in de tegenwoordige tijd op de juiste manier spellen;
  • werkwoorden in de verleden tijd op de juiste manier spellen;
  • uitleggen wat het verschil is tussen een zwak en een sterk werkwoord;
  • werkwoorden in de voltooide tijd op de juiste manier spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het werk zonder instructie

Djaël
Kyra
Niels
Klaar met de opdrachten?
Ga aan de slag met een ander vak of doe iets rustigs voor jezelf
Meedoen met Lesson-up

De rest van de klas ;-) 

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd, staan in de tijd van nu.

In de tegenwoordige tijd heb je soms de stam+t regel. 
ik --> alleen stam --> ik vind dat leuk
....jij/je--> alleen stam--> Vind jij

Alternatief: vervang het te vervoegen werkwoord voor het werkwoord 'lopen'.
Ik loop--> je hoort geen 't', dus schrijf je alleen de stam
Loop jij

Slide 4 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd; stam+t
Achter de stam komt een 't' wanneer het onderwerp een naam van één persoon is, of hij, zij, u of jij/je is.

  • hij kneedt het deeg, jij kneedt het deeg (Hij loopt het deeg).
  • Tamar kneedt het deeg
  • U kneedt het deeg

Slide 5 - Tekstslide

je/jij achter de persoonsvorm
Let op! Als je/jij achter de persoonsvorm staat, is het meestal alleen de stam van het werkwoord.
Kneed jij het deeg? (Loop jij het deeg?)


Slide 6 - Tekstslide

Waar is het werkwoord goed gespeld?
A
Hij braad de kip in de oven.
B
Hij braadt de kip in de oven.

Slide 7 - Quizvraag

Waar is het werkwoord goed gespeld?
A
Beland je vader weer in de problemen?
B
Belandt je vader weer in de problemen?

Slide 8 - Quizvraag

Waar is het werkwoord goed gespeld?
A
Leid me niet zo af.
B
Leidt me niet zo af.

Slide 9 - Quizvraag

Waar is het werkwoord goed gespeld?
A
Besteed jij wekelijks teveel geld?
B
Besteedt jij wekelijks teveel geld?

Slide 10 - Quizvraag

Waar is het werkwoord goed gespeld?
A
Zij verwachten vandaag veel geld te krijgen.
B
Zij verwachtten vandaag veel geld te krijgen.

Slide 11 - Quizvraag

Verleden tijd

Je hebt zwakke en sterke werkwoorden.
  • Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank.

  • Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd wel van klank
     lopen--> liepen
    hadden--> hielden

Slide 12 - Tekstslide

Verleden tijd: zwakke werkwoorden
Een zwak werkwoord verandert niet van klank in de verleden tijd.
-> schrijf de ik-vorm van het werkwoord + te(n) of + de(n)
--> missen--> mis+te(n)
--> haten-->haatte

  • Ik miste hem gisteren  Wij misten gisteren met hem.
  • Ik haatte haar gisteren . Wij/ zij haatten haar gisteren. 
Bij enkelvoudsvormen komt er -te of -de achter de stam.
Bij meervoudsvormen komt er -ten of -den achter de stam.

Slide 13 - Tekstslide

Waar is het werkwoord goed gespeld?
A
Hij beïnvloedde mijn gedrag.
B
Hij beïnvloede mijn gedrag.

Slide 14 - Quizvraag


A
Mijn broer biedde meer geld.
B
Mijn broer boodt meer geld.
C
Mijn broer bood meer geld.

Slide 15 - Quizvraag

Waar is het werkwoord goed gespeld?
A
Hij leide zijn team naar de overwinning.
B
Hij leidde zijn team naar de overwinning.
C
Hij leed zijn team naar de overwinning.

Slide 16 - Quizvraag

lijden
fietsen
lopen
zwemmen
krijgen
sporten
Zwak werkwoord
Sterk werkwoord
melden

Slide 17 - Sleepvraag

Voltooide tijd
Zinnen staan in de voltooide tijd als de activiteit die het werkwoord uitdrukt al is afgerond.

Je herkent het voltooid deelwoord aan het voorvoegsel
- ge
- ver
- be

Slide 18 - Tekstslide

Hoe herken je een voltooid deelwoord?
Aan een extra (hulp)werkwoord  
Vaak is het hulpwerkwoord bij zinnen in de voltooide tijd een vorm van hebben, zijn of worden

  • Ik heb dat gedaan.
  • Hij is gevallen.
  • Wij worden geleid.

Slide 19 - Tekstslide

hulpwoorden bij een voltooid deelwoord:
  'T SeXyFoKSCHaaP
'T eX-KoFSCHiP
TaXi KoFSCHiP
   XTC- KoFFeeSHoP



Twijfel je of je een -d of een -t als laatste letter moet schrijven? Gebruik dan 1 van de hulpwoorden

Neem voor deze regel het hele werkwoord en haal daar -en vanaf. Kijk wat dan de laatste letter is.

Zit deze letter wel in het hulpwoord--> Schrijf een 't'
Zit de laatste letter er niet in--> schrijf een 'd'. 
Let op! De klinkers (a, i, o) tellen hierin niet mee.

Slide 20 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Voorbeeld:
Verhuizen-en = verhuiz. De laatste letter is de 'z'. Deze zit niet in het hulpwoord, dus is het voltooid deelwoord: verhuisd.

Beschikken-en = beschik. De laatste letter is de 'k'. Deze zit wel in hulpwoord dus is het voltooid deelwoord: beschikt.

Slide 21 - Tekstslide

eindigen
oefenen
verhuizen
beweren
Voltooid deelwoord eindigt op een 't'
Voltooid deelwoord eindigt op een 'd'
verslikken
waxen

Slide 22 - Sleepvraag

Werkvorm
  • Team: 3 tot 4 personen.
  • Elk team heeft een wisbordje 
  • In de lesson-up verschijnt een werkwoord in een zin
  • Het team overlegt met elkaar welke letter zij denken dat er aan het einde van het werkwoord moet komen te staan. Soms kan het zijn dat geen van beide of beide letters toegevoegd kunnen worden.
  • Voor elk goed antwoord krijgt het team een punt. Noteer de punten op een wisbordje.

Slide 23 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Hij heeft beloof.... de boodschappen te doen.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Mijn broer vin.... het onzin.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Ik wind... me weer vreselijk op.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Onthoud.... je al deze informatie goed?

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Jij hebt erg hard op de deur gebons.....

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Gisteren von...... ik het eten erg lekker.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Hij is als laatste gefinsh.... bij die race.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Ik heb erg veel geld geërf........

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Ik heb nog nooit van mijn leven gesurf......

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Het feest was erg geslaag..... gisteren.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Bie..... jouw vader iedereen zijn pinpas aan?

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Welke letter(s) moet(en) worden toegevoegd aan dit werkwoord?
Bie.... jij iedereen jouw pinpas aan?

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Opdrachten deze week
  • 2F |  taalverzorging | werkwoordspelling | tegenwoordige tijd | opdracht 1 t/m 3
  • 2F | taalverzorging | werkwoordspelling | verleden tijd | opdracht 1 t/m 3
  • 2F | taalverzorging | werkwoordspelling | voltooid deelwoord | opdracht 1 t/m 3

Slide 48 - Tekstslide

Ik heb de instaptoets volledig af
Ik moet nog beginnen
Nee
Ja

Slide 49 - Poll

Ik heb de opdrachten van lesweek 2 volledig af.
Ik moet nog beginnen
Nee
Ja

Slide 50 - Poll