Fictie blok 1 t/m 4

Fictie blok 1 t/m 4
M3
herhaling 
1 / 60
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 60 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Fictie blok 1 t/m 4
M3
herhaling 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide


  • Kun jij uitleggen wat het woordje genre betekent.
  • Kun jij voorbeelden geven van een aantal genres. 
  • Kun jij uitleggen wat het verschil is tussen fictie en non-fictie
     LESDOELEN
          Na de les, kan jij:

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

 Genres = verhaalsoort

De meest voorkomende genres:
  • misdaad
  • historisch
  • oorlog
  • psychologisch
  • fantasy
  • science fiction
  • griezel
  • avonturen
  • detective

  • humor


Slide 5 - Tekstslide

         Voorbeeld van een genre

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Bekijk de trailers en bedenk:
  1. Wat is het genre?
  2. Wie is de hoofdpersoon of zijn de hoofdpersonen?
  3. Wat is het probleem of het doel van de hoofdpersoon?


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

1) Wat is het genre?
2) Wie is de hoofdpersoon of zijn de hoofdpersonen?
3) Wat is het probleem van de hoofdpersoon?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Video

1) Wat is het genre?
2) Wie is de hoofdpersoon of zijn de hoofdpersonen?
3) Wat is het probleem van de hoofdpersoon?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Video

1) Wat is het genre?
2) Wie is de hoofdpersoon of zijn de hoofdpersonen?
3) Wat is het probleem van de hoofdpersoon?

Slide 15 - Open vraag

Personages

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

HOOFDPERSOON
- Je weet wat hij denkt, doet en voelt: round character
- Je beleeft het verhaal (grotendeels) vanuit de hoofdpersoon
- De hoofdpersoon heeft een probleem of opdracht
- Doel: het probleem oplossen of de opdracht volbrengen.

Slide 18 - Tekstslide

BIJPERSONEN
  • helper of tegenstander
  • helper: helpt hoofdpersoon om doel te bereiken
  • tegenstanders: proberen het bereiken van het doel van de hoofdpersoon te verhinderen
  • je leert bijpersonen oppervlakkig kennen - flat character
  • De rol van helper/tegenstander kan wisselen in het verhaal
  • figuranten: kleuren het verhaal, voegen niets toe.

Slide 19 - Tekstslide

Wat kom je te weten over een hoofdpersoon?
A
Is hij/zij een helper of tegenstander?
B
Wat hij/zij denkt, doet en niet doet.
C
Wat hij/zij denkt, doet, voelt, karakter/uiterlijk/relaties/ belanrijke kenmerken
D
Wat hij/zij allemaal meemaakt

Slide 20 - Quizvraag

Personages
Personages kun je op drie manieren leren kennen:
  • Door wat ze zeggen en doen;
  • Door wat ze denken en voelen;
  • Door wat anderen over hen zeggen of denken.

Hoofdpersonen leer je vaak op alle drie de manieren kennen, bijfiguren niet.

Slide 21 - Tekstslide

Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.

Voorbeelden van eigenschappen:
Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Personage 'Forrest Gump'

Slide 25 - Woordweb

Personages

Ontwikkeling?
Ja: round character
> reageert niet steeds op dezelfde manier
> heeft meerdere eigenschappen
Nee: flat character (type)

Slide 26 - Tekstslide

Noem drie kenmerken van een round character

Slide 27 - Open vraag

Als je je mening geeft over een boek, onderbouw je je mening met argumenten




Realistische argumenten
Emotieve argumenten
Morele argumenten

Slide 28 - Tekstslide

Realistische argumenten


vind je wat er verteld wordt geloofwaardig?

Slide 29 - Tekstslide

Morele argumenten


Ben je het eens met de overtuigingen en meningen in het boek

Slide 30 - Tekstslide

Emotieve argumenten

Grijpt het verhaal je aan
en leef je mee met de personages?

Slide 31 - Tekstslide

Je mening over een boek kun je toelichten met drie verschillende argumenten. Welke hoort er NIET bij?
A
emotief argument
B
fictief argument
C
realistisch argument
D
moreel argument

Slide 32 - Quizvraag

emotief argument
realistisch argument
moreel argument
Vind je het verhaal geloofwaardig? Waarom?
Grijpt het verhaal je aan en/of leef je mee met de hoofdperoon? Waarom?
Ben je het eens met de overtuigingen en ideeën in het boek? Waarom?

Slide 33 - Sleepvraag

H3
vertelstandpunt
chronologisch of niet chronologisch

Slide 34 - Tekstslide

Vertelstandpunt
Een schrijver kiest een perspectief van waaruit hij het verhaal vertelt. Hij bepaalt vanuit welk personage hij de gebeurtenissen laat zien.
Dit noemen we het vertelstandpunt.

Slide 35 - Tekstslide

Drie vertelstandpunten/perspectieven
ik-vertelperspectief: de ik-persoon. Je krijgt zijn/haar gedachten te lezen. (eerste persoon)

hij-zij-vertelperspectief: perspectief ligt bij één van de personages. Je krijgt de gedachten van deze persoon te lezen, waardoor je de gebeurtenissen vanuit zijn/haar standpunt bekijkt.    (derde persoon)

Wisselend perspectief: vanuit standpunt van meerdere personages.

Slide 36 - Tekstslide

Welk vertelstandpunt
hoort er niet bij?
A
vertelstandpunt eerste persoon
B
vertelstandpunt tweede persoon
C
vertelstandpunt derde persoon
D
wisselend perspectief

Slide 37 - Quizvraag


Ik dacht: waarom kijkt hij me zo aan?
Wat is het perspectief?
A
ik-perspectief
B
hij-perspectief

Slide 38 - Quizvraag


Wat is een wisselend perspectief?
A
Je wisselt van IK- naar HIJ/ ZIJ-perspectief.
B
Je wisselt van hoofdpersoon.
C
Je wisselt van HIJ/ZIJ- naar IK-perspectief.

Slide 39 - Quizvraag

Tijdsperspectief
een schrijver kan zijn verhaal met de gebeurtenissen mee vertellen. Dan vertelt hij zijn verhaal chronologisch.

Vaak begint hij zijn verhaal midden in het verhaal en pas later vertelt hij wat er daarvoor gebeurd is, de voorgeschiedenis. Soms begint hij bijna bij de afloop en vertelt hij in de rest van het boek wat er daarvoor gebeurd is. Dan wordt het verhaal niet chronologisch verteld

Slide 40 - Tekstslide


Wat is chronologie?
A
Gebeurtenissen in normale volgorde van tijd.
B
Gebeurtenissen in volgorde van plaats.
C
Gebeurtenissen in volgorde van belangrijkheid.
D
Gebeurtenissen in wisselende volgorde van tijd.

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Video

Is deze serie chronologisch of niet chronologisch
A
chronologisch
B
niet-chronologisch

Slide 43 - Quizvraag

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

Wat is de tijd in dit verhaal?
A
Chronologisch
B
Niet chronologisch

Slide 46 - Quizvraag

Hoe eindigt dit verhaal?
A
Met een open einde
B
Met een gesloten einde
C
Met een epiloog

Slide 47 - Quizvraag

thema
Waarover gaat het verhaal eigenlijk?
Antwoord op deze vraag zo kort mogelijk geformuleerd is het thema.
Hoofdonderwerp in één woord
Allerkortste samenvatting

Slide 48 - Tekstslide

Wat is het thema van 8e groepers huilen niet?
A
oorlog
B
mishandeling
C
verliefdheid
D
dood

Slide 49 - Quizvraag

Wat is het thema van Spijt?
A
vriendschap
B
schuld en boete
C
pesten
D
onderduiken

Slide 50 - Quizvraag

Wat is het thema van leven van een loser?
A
wraak
B
verveling
C
verliefdheid
D
grooming

Slide 51 - Quizvraag

Even geheugen opfrissen
Onderwerp: Het onderwerp van een verhaal kun je vaak in één woord aangeven. Bijvoorbeeld liefde, vriendschap, oorlog.

Thema: Het thema is de boodschap die de schrijver over het onderwerp wil meegeven. 
Voor het beschrijven van het thema, gebruik je een hele zin.

Slide 52 - Tekstslide

thema's
en nog veel meer

Slide 53 - Tekstslide

Even geheugen opfrissen
Onderwerp: Het onderwerp van een verhaal kun je vaak in één woord aangeven. Bijvoorbeeld liefde, vriendschap, oorlog.

Thema: Het thema is de boodschap die de schrijver over het onderwerp wil meegeven. 
Voor het beschrijven van het thema, gebruik je een hele zin.

Slide 54 - Tekstslide

0

Slide 55 - Video

Is het verhaal chronologisch verteld?

Slide 56 - Open vraag

Wat is het onderwerp van dit verhaal?

Slide 57 - Open vraag

Wat is het thema van dit verhaal?

Slide 58 - Open vraag

Antwoorden Kitbull
Chronologisch? Ja. De gebeurtenissen worden verteld in de volgorde van waarin ze zich hebben afgespeeld.

Onderwerp: vriendschap

Thema: (bijvoorbeeld) Als je echte vrienden wil zijn, dan moet je elkaar leren vertrouwen.

Slide 59 - Tekstslide

gesloten

Slide 60 - Tekstslide