2023-03-06 CVRM vervolg & bloedstolling

CVRM vervolg & bloedstolling 

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BSP apothekersassistentenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 210 min

Onderdelen in deze les

CVRM vervolg & bloedstolling 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rondvraag
Vragen ?

Slide 2 - Tekstslide

Lekkere 'vakantie' gehad ? 
Bijgekomen of nog eens terug gekeken op de eerder aangeboden lesstof?
Vragen keuzedeel?
Programma & Lesdoelen
- Vervolg CVRM
- Uitleg bloedstolling


Lesdoelen:
- Je kent de verschillende hart- en vaatziekten
Je weet op welke wijze gnm werken die ingezet worden bij hart- en vaatziekten
- Je weet op welke wijze het stollingsmechanisme werkt
- Je kent de gnm die het stollingsmechanisme beinvloeden
- Je weet welke adviezen je dient te geven aan de patiënt rondom de therapietrouw


Slide 3 - Tekstslide

Vorige keer hebben gesproken over twee van de belangrijkste hart-&vaataandoeningen namelijk hartfalen=decompensatio cordis met de behandeling van o.a. ACEremmers + diuretica. en hartkramp = angina pectoris met de behandeling nitraten, bètablokkers en calciumantagonisten.
Deze week terugblik en vervolg met hartritmestoornissen.
Noem 4 risicofactoren die kunnen leiden tot hart- en vaatziekten

Slide 4 - Open vraag

Oorzaken

Slide 5 - Tekstslide

In de longen wordt angiotensine I door het stofje ace omgezet in angiontensine II.
Angio II heeft 3 functies. Waaronder uitscheiding van aldosteron waardoor NA wordt terug gehaald. 
Stelling 1: Bij secundaire hypertensie is de oorzaak duidelijk en bij essentiële niet.
Stelling 2: Bij hypertensie is de weerstand van de bloedvaten lager.
A
stelling 1 en 2 zijn juist
B
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
C
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
D
stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is NIET een oorzaak voor decompensatio cordis?
A
Beschadiging van de hartkleppen
B
Diabetes mellitus
C
Hartinfarct,
D
Vernauwing van de kransslagader

Slide 7 - Quizvraag

- Hartfalen; de kracht van het hart neemt af door ouderdom, door een beschadiging van de hartspier (infarct of ontsteking), beschadiging van de hartkleppen, door suikerziekte, aandoeningen van de luchtwegen, bloedarmoede of door overgewicht. Een langdurig bestaande, onbehandelde hoge bloeddruk, waardoor het hart harder moet werken, kan tot vroegtijdige veroudering leiden.

- Angina pectoris: O2 gebrek hartspier a.g.v. bijv. aderverkalking, waardoor de vaten minder soepel en doorgankelijk zijn. Of plaatselijke vernauwing in de hartslagader, hartfalen, hartritmestoornissen, (tijdelijke) ziekte van de hartspiercellen, hoge bloeddruk, bloedarmoede en/of een verminderde longfunctie.
Het volgende recept krijg je aangeboden, welke kennis heb jij rondom dit recept?
Welke aandoening heeft deze patiënt ? 

Slide 8 - Tekstslide

Hartfalen 
- Adviseer de patiënt zich regelmatig te wegen, bijvoorbeeld 2 × per week. 
- Instrueer de patiënt tijdig contact op te nemen en tijdelijk extra diuretica in te nemen bij tekenen van extra vocht vasthouden: toename van kortademigheid of dikke onderbenen.
- NSAID's bij hartfalen afgeraden ivm de risico's op vasoconstrictie en retentie van water en zout en van verslechtering van de (vaak reeds gestoorde) nierfunctie.
- evt. vocht en NA beperking
- overgewicht behandelen
- Niet roken, beperking van alcohol 1-2/dag
- conditietraining bij stabiel chronisch hartfalen.
- griepprik
Tot welke farmaceutische groep behoort het gnm Perindopril ?
A
ACE-remmers
B
Angiotensine-II-antagonisten
C
Bètasympathicolytica
D
Bètablokkers

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ACE remmer

Slide 10 - Woordweb

Wat weet je over ACEremmers te vertellen? Welke informatie vertel jij aan de patiënt over ace-remmers?

Langdurig gebruik
Kriebelhoest
Onderdeel van RAAS

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke farmaceutische groep behoort het gnm Furosemide ?
A
Angiotensine-II-antagonisten
B
Kaliumsparende diuretica
C
Lisdiuretica
D
Thiazidediuretica

Slide 12 - Quizvraag

Kaliumsparend wordt in het boek niet genoemd

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/hartfalen

Slide 14 - Tekstslide

Diuretica: bevorderen afscheiding water, natrium en chloride in nieren. 
Bètablokkers: remmen de werking van de sympathicus op het hart en de vaten
Digoxine, behoort tot de groep hartglycosiden: vergroot de kracht van de hartslag.  Bindt selectief aan hartspier → cumulatie.  Smalle therapeutische breedte


RAAS- remmers

  • Angiotensine Converterend Enzym (ACE)-remmers:          benazepril, captopril, enalapril, fosinopril, lisinopril, perindopril, quinapril, ramipril, trandolapril en zofenopril;
  • Angiotensine-II-antagonisten, ook wel angiotensine-II-receptorblokkers (ARB's) of AT-II-antagonisten genoemd:             candesartan, eprosartan, irbesartan, losartan, olmesartan, telmisartan en valsartan;
  • Overige RAAS-remmers:           de renineremmer aliskiren en de neprilysineremmer sacubitril.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

De nieren geven Renine af.
Diuretica 

  • Thiazidediuretica:  lange werkingsduur          chloortalidon, hydrochloorthiazide en indapamide.
  • Lisdiuretica: snel, kort en krachtig meestal bij gestoorde nierfunctie           bumetanide en furosemide.
  • Kaliumsparende diuretica: zwakwerkende diuretica daarom meestal in combinatie           amiloride, triamtereen en de aldosteronantagonisten eplerenon, finerenon en spironolacton. 
  • Overige diuretica:            mannitol (een osmotisch diureticum) en tolvaptan.

Slide 17 - Tekstslide

Diuretica worden behandeld in 16.4.1 en in 18.2.1
Ze worden gebruikt bij hartfalen, hypertensie en oedeem a.g.v vernierfunctie- of leverstoornis
Thiazide bij chronische mindering van bloedvolume
Snel ontwateren bij hartfalen, bij vochtophoping in de longen, lisdiuretica.
Ka wordt gelijktijdig met Na uitgescheiden dit kan voor problemen zorgen bij hartritmestoornis, hartglycosiden.
De richtlijnen spreken geen voorkeur uit voor een bepaald diureticum. Chloortalidon en hydrochloorthiazide hebben een vergelijkbaar effect op het voorkomen van cardiovasculaire aandoeningen. Echter, chloortalidon lijkt meer bijwerkingen te geven dan hydrochloorthiazide.
Bètablokkers 

Behoren tot de            sympathicolytica, werking via het autonome zenuwstelsel.

  • Selectieve β1-blokkers, ook wel cardioselectieve β-blokkers genoemd:            acebutolol, atenolol, bisoprolol, celiprolol, esmolol, landiolol, metoprolol en nebivolol.


  • Niet-selectieve β-blokkers:            zijn carvedilol, labetalol, pindolol, propranolol en sotalol.
       Carvedilol en labetalol hebben ook α1-blokkerende eigenschappen.             

Slide 18 - Tekstslide

Verlagen hartfrequentie
Verlagen weerstand bloedvatenstelsel
Worden ook gebruikt bij hartfalen, ritmestoornis en angina pectoris

Cardioselectieve β-blokkers genoemd: , hebben een grotere affiniteit voor β1- dan voor β2-receptoren. Bij hogere doses kan de selectiviteit verloren gaan.
Neurotransmitter sympaticus

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Neurotransmitters & Receptoren
Ieder systeem heeft zijn eigen neurotransmitter.
Parasympaticus
  • Neurotransmitter: Acetylcholine
                      Cholinerge receptoren
Sympaticus
  • Neurotransmitter: Norepinefrine (=Noradrenaline)
                      Adrenerge receptoren ↠ 𝜶 en 𝛃



Slide 20 - Tekstslide

Alpha kan onderverdeeld worden in 𝜶1 en 𝜶2
Bèta kan onderverdeeld worden in 𝛃1, 𝛃2 en 𝛃3
De bijnieren produceren adrenaline, dit heeft gelijke werking als noradrenaline, bindt zich dus aan adrenerge receptoren en activeert sympaticus. Dopamine wordt in de hersenen aangemaakt bij
 angst. Juiste combi nodig voor overdracht.
𝜶1 en 𝜶2 → met name op de bloedvaten, zorgt voor vasoconstrictie=vaatvernauwing ( 𝜶1→ perifere arteriën) (𝜶2→vaten rondom de darmen)
𝛃1→ met name op het hart, zorgt voor contractie van het hart
𝛃2→ met name op de bronchiën, zorgt voor luchtwegverwijding (perifere vaatverwijding)
(𝛃3→ afbraak lipiden)


Sympaticus

Neurotransmitter Norepinefrine (=Noradrenaline)
Adrenerge receptoren ↠
alpha zit vooral op 
beta1
beta2


Selectieve Sympaticus
Adrenerge receptor
Alfa → bloedvaten
Adrenerge receptor
Beta-1 → hart
Adrenerge receptor
Beta-2 → bronchiën

Slide 21 - Tekstslide

Met deze kennis kun je de werrking en bijwerking van gnm verklaren.
Welke gnm remmen de sympaticus af
A
agonisten
B
antagonisten
C
sympaticomimeticum
D
sympaticolyticum

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stimuleren of afremmen?
  • Agonist sleutel op de receptor → mimeticum 
                             werkt stimulerend

  • Antagonist blokkeert de receptor → lyticum
                            remt de werking, heeft een tegengesteld effect.

Sympaticomimetica en sympaticolytica kunnen selectief en niet selectief werken.

Parasympaticomimetica kunnen een directe werking hebben en indirecte werking.
Indirecte werking→ het remmen van de afbraak van de neurotransmitter acetylcholine.





Slide 23 - Tekstslide

Beide systemen kunnen door gnm worden geactiveerd of worden afgeremd. De invloed op een orgaan is niet hetzelfde, daarom wordt het gebruik van een mimetica of lytica afgestemd op het gewenste resultaat. Het hangt van de hoeveelheid specifieke receptoren op een orgaan af hoe groot de invloed van het gnm is.
Bloedvaten, hart en longen staan vooral onder invloed van de sympaticus, hebben dus meer adrenerge receptoren dan cholinerge receptoren→ dus grotere invloed van sympaticomimetica en sympaticolytica.
Maagdarmstelsel en urogenitale stelsel staan vooral onder invloed van de parasympaticus, hebben dus meer cholinerge receptoren dan adrenerge receptoren→ dus grotere invloed van parasympaticomimetica en parasympaticolytica.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Calciumantagonisten voor de behandeling  van Angina pectoris.
Door de instroom van calciumionen bij de celwand te beperken wordt het samentrekken van hart-en vaatspiercellen trager en minder krachtig, dus minder O2 nodig. 
Met name verapamil + diltiazem hebben werking op het hart. 
Nifedipine en amlodipine werken meer op de perifere bloedvaten. Bijw. oedeem en overmatig blozen en dubbelzien.

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitlokkende factoren van angina pectoris kun je noemen ?

Slide 27 - Open vraag

Een zware, vette maaltijd kan een angina pectoris aanval uitlokken omdat er dan veel bloed naar de maag en darmen moet, en het hart minder krijgt. 
Hartinfarct
Bloedtoevoer naar hart plotseling (grotendeel) afgesloten (=ischaemie).
Hartspier geen/onvoldoende zuurstof → sterft af 

Slide 28 - Tekstslide

Als een embolie een slagader van de hersenen afsluit, kan dit een herseninfarct veroorzaken. De gevolgen zijn afhankelijk van de grootte van het stolsel en de plaats waar dit vastloopt. De verschijnselen zijn bewusteloosheid, lichte tot ernstige spraakstoornissen of verlammingen. Als iemand binnen 24 uur herstelt, noemen we het een TIA. Bij blijvende gevolgen spreken we van een CVA.
TIA= Transient ischaemic attack, kortdurend herseninfarct → binnen 24 uur uitval weg
CVA= Cerebrovasculair accident = herseninfarct, tijdverlies is hersenverlies.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Signalen hartinfarct

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herseninfarct
CVA= Cerebrovasculair accident = herseninfarct
TIA= Transient Ischaemic Attack



kortdurend herseninfarct → binnen 24 uur uitval weg

Slide 31 - Tekstslide

Als een embolie een slagader van de hersenen afsluit, kan dit een herseninfarct veroorzaken. De gevolgen zijn afhankelijk van de grootte van het stolsel en de plaats waar dit vastloopt. De verschijnselen zijn bewusteloosheid, lichte tot ernstige spraakstoornissen of verlammingen. Als iemand binnen 24 uur herstelt, noemen we het een TIA. Bij blijvende gevolgen spreken we van een CVA.
TIA= Transient ischaemic attack, kortdurend herseninfarct → binnen 24 uur uitval weg
CVA= Cerebrovasculair accident = herseninfarct, tijdverlies is hersenverlies.

Slide 32 - Tekstslide

Na hartinfarct kan als complicatie een hartritmestoornis optreden. Er moet goed gekeken worden wat de oorzaak is. 

Behandeling met medicijnen
- Bloedverdunners om trombose te verminderen
- Medicijnen om hartfrequentie te verlagen = betablokker = atenolol, bisoprolol, metoprolol
- Samentrekkingen hart trager en minder krachtig = calciumantagonist = amlodipine en nifidipine
Atriumfibrilleren
- Meest voorkomende hartritmestoornis.   
- Heel snel en onregelmatig hartritme in  
de beide boezems van het hart. 
- Onregelmatig en snel >100bpm. 
- Leiden tot herseninfarct. 
- Kan aanvalsgewijs maar ook continu aanwezig zijn.
- Diagnose door ECG. 
- Oorzaak onbekend. 
- Behandeling: afwachten of medicatie             bloedverdunners, bètablokkers

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij bestrijding van zeer ernstige hartritmestoornis bij een acuut hartinfarct wordt intraveneus lidocaïne en amiodaron toegediend.

Slide 34 - Tekstslide

Het gebruik is afhankelijk van de diagnose. Alleen bij veel hinder gnm antiaritmica
ANTIARITMICA: amiodaron, sotalol
Andere zijn: adenosine, disopyramide, fenytoïne, flecaïnide, ibutilide, kinidine, lidocaïne, procaïnamide, propafenon, en vernakalant.
Amiodaron en flecaïnide worden gebruikt als de ritmestoornissen tot veel klachten leiden.

CALCIUMANTAGONISTEN: diltiazem, verapamil. 
Andere zijn: amlodipine , barnidipine, 
clevidipine, felodipine,  lacidipine,  lercanidipine,  nicardipine, nifedipine en 
nimodipine
 


antistollingsmiddelen

Slide 35 - Woordweb

Om te weten hoe de verschillende antitrombotica(= gnm die bloedstolling beïnvloeden vertragen) werken heb je kennis nodig over de bloedstolling zelf. 
Stollingscascade
Coagulantia
De protrombine waarmee het proces begint, wordt gevormd in de lever. Vitamine K is essentieel voor de aanmaak.

Slide 36 - Tekstslide

Stollingscascade= ontstaan van fibine.

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Antitrombotica
  • Trombocytenaggregatieremmer → remmen de eerste stap van de stolling, ookwel plaatjesremmer genoemd. Bijv. acetylsalicylzuur, carbasalaatcalcium en excl. salicylaten: clopidogrel, ticagrelor, dipyridamol
  • Anticoagulantia → hechten zich in de lever waar ook vitamine K zich hecht.
- Heparine derivaten → directe werking (subcutaan) bijv. dalteparine, nadroparine, tinzaparine
- Coumarine derivaten → indirecte werking bijv. Acenocoumarol (kort), Fenprocoumon (lang).
  • Directe anticoagulantia (DOAC) → Bijv. dabigatran blokkeert de werking van trombine. Rivaroxaban, apixaban voorkomen dat protrombine wordt omgezet. Zeer patiëntvriendelijk, geen controle nodig. Nog geen antidotum
  • Trombolytica → parenteraal in ziekenhuis, activeren het lichaam om bloedstelsel op te lossen.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werking acetylsalicylzuur
Remt COX waardoor er minder tromboxaan wordt aangemaakt 
dus minder plakkerig.


Tot stand komen van trombocytenaggregatie

Slide 39 - Tekstslide

tromboxaan en ADP binden aan receptoren hierdoor wordt een andere aanhechtingsplaats waar fibrinogeen aan kan binden geactiveerd.
Het fibrinogeen bindt aan de geactiveerde receptor
en verbindt de bloedplaatjes met elkaar (=aggregatie).
Bijwerkingen: maagklachten oa  maagzweer
Anticoagulantia
  • Heparine derivaten → directe werking
  • Coumarine derivaten → indirecte werking
  • Directe orale anticoagulantia 

* Heparinederivaten → subcutaan, beter te controleren en snellere werking. Met name gebruikt na operaties. Bijv. dalteparine, nadroparine, tinzaparine. 
* Coumarinederivaten →  vit. K-antagonisten. Dosering afhankelijk van vele factoren → trombosedienst.  Bijv. acenocoumarol (kortwerkend), fenprocoumon (langwerkend).
* Directe orale anticoagulantia
Bijv.  apixaban, edoxaban en rivaroxaban remmen de geactiveerde stollingsfactor Xa. Dabigatran is een directe trombineremmer.

 

Slide 40 - Tekstslide

- Laagmoleculair heparine remt de activiteit van factor Xa 
- Hoogmoleculair heparine remt de activiteit van factor IIa.
 INR waarde = International Normalized Ratio. Het geeft aan hoe snel het bloed stolt. Van nature is de INR waarde 1; een INR waarde van 3 betekent dat het bloed 3 keer zo langzaam stolt. In plaats van in 15 seconden stolt het bloed pas na 45 seconden.
Werking clopidogrel, prasugrel  
Blokkeren de ADP receptor

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trombose
Stolsel in bloedvat → gedeeltelijke of gehele afsluiting van het bloedvat


Oorzaken:
- verandering bloedvatwand (bv atherosclerose)
- lage stroomsnelheid bloed (bv atriumfibrilleren)
- veranderde samenstelling bloed (bv zwangerschap)

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arteriële vs veneuze trombose
  • Arterieel: in kransslagaders, hersenen, slagaders
Risicofactoren: hoog cholesterol, hoge bloeddruk, diabetes mellitus,  overgewicht
                 Behandel je met trombocytenaggregatieremmers

  • Veneus: in de venen van mn benen, maar ook atrium=boezems
Risicofactoren: bedlegerigheid, stilstaan van bloed, ouderdom, zwangerschap, de pil
                  Behandel je met anticoagulantia
Bij welke hartaandoening(en) komt stilstaand bloed voor?

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Meestal is de oorzaak van chronische nierschade →  diabetes of hypertensie. Andere oorzaken zijn zeldzamer.
Hoever heb jij nu kennis over CVRM ?
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies