Farma H15 CVRM

diabetes
1 / 38
volgende
Slide 1: Woordweb
FarmacotherapieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

diabetes

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Tekstslide

Welk advies kan je geven aan mensen die diabetes type 2 hebben?

Slide 3 - Open vraag

Wat is eerste keus geneesmiddel bij diabetes type 2 voor mensen zonder CVR?
A
gliclazide
B
metformine
C
empoagliflozine
D
insuline

Slide 4 - Quizvraag

Hoe werkt metformine?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de belangrijkste bijwerking van insuline therapie?
A
allergische reactie op de prikplaatsen
B
hyperglykemie
C
maagdarmstoornissen
D
hypoglykemie

Slide 6 - Quizvraag

Wat kan je gebruiken bij een hypoglykemie bij iemand die buiten bewustzijn is?
A
dextro
B
baqsimi
C
insuline spuiten
D
niets doen

Slide 7 - Quizvraag

Op welke manier werkt gliclazide (SU-derivaat = Sulfonylureumderivaat) bij diabetes type-2 patiënten?
A
Gliclazide stimuleert de productie van insuline in de alvleesklier.
B
Gliclazide is een incretinemimeticum, hormonen in de darmen, die de alvleesklier stimuleren insuline aan te maken.
C
Gliclazide is langwerkende insuline en moet 15 minuten voor de maaltijd worden ingespoten.
D
Gliclazide bevat glucose en wordt toegediend bij een ernstige hypoglykemie.

Slide 8 - Quizvraag

Welke melding krijg je als een diabetes patient prednisolon krijgt?

Slide 9 - Open vraag

Waarom is het advies om insuline 15 minuten voor het eten toe te dienen?

Slide 10 - Open vraag

Wat zijn de lange termijn effecten van insuline tekort?

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de signalen van hypoglykemie?

Slide 12 - Open vraag

Welke interactie krijg je bij patient met diabetes en een niet select betablokker?

Slide 13 - Open vraag

CVRM

Slide 14 - Tekstslide

timer
1:00
Waar denken jullie aan bij CVRM?

Slide 15 - Woordweb

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn de risicofactoren bij CVRM?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide


A2-antagonisten blokkeren de werking van angiotensine-2. Ze hebben dezelfde werking als:
A
calciumantagonisten
B
nitraten
C
Ace-remmers
D
Beta-blokkers

Slide 23 - Quizvraag

Ace-remmers werken met name in op:
A
de bloedvaten
B
de nieren
C
het hart
D
het sympatisch zenuwstelsel

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Bij het inbrengen van een geneesmiddel, krijg je een interactie tussen ACE-remmer en diuretica. Welke geneesmiddel is de ACE-remmer?
A
chlooralidon
B
enalapril
C
amiloride
D
hydrochloorthiazide

Slide 26 - Quizvraag

Een Patient krijgt al jaren enalapril, daar komt nu voor de eerste keer hydrochloorthiazide bij. Wat moet je adviseren over deze combinatie?
A
Naar de huisarts
B
Deze combinatie geeft geen problemen
C
2 tot 3 dagen stoppen met de enalapril
D
dosering van hydrochloorthiazide langzaam opbouwen

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Calciumantagonisten worden behalve bij hypertensie ook gebruikt bij?
A
Oedeem
B
urineretentie
C
decompensatio cordis
D
angina pectoris

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

interactie met antibiotica
spierklachten
IA met grapfruitsap
remt aanmaak cholesterol
remt opname van cholesterol uit darm
Heeft een IA met Colestyramine

Slide 33 - Sleepvraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Volgende week
en
Maak een selfie met wat je van deze les vondt?

Slide 37 - Open vraag

Volgende week

Slide 38 - Tekstslide