1.1 Wat wil je kopen

Week 37 les 2
Pincode Hoofdstuk 1. Wat heb je nodig
  1. Wat wil je kopen?
  2. Waarom koop je dat?
  3. Sta je sterk als consument?
  4. Kom je uit met je geld?
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Week 37 les 2
Pincode Hoofdstuk 1. Wat heb je nodig
  1. Wat wil je kopen?
  2. Waarom koop je dat?
  3. Sta je sterk als consument?
  4. Kom je uit met je geld?

Slide 1 - Tekstslide

Waarom heb je geld nodig?

Slide 2 - Woordweb

Mensen hebben wensen
Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte.





                            Basisbehoeften                      Overige behoeften 

Slide 3 - Tekstslide

Voorzien in je behoeften 
Stel je koopt een broodje, omdat je honger hebt.
Doordat je een broodje koopt voorzie je in je behoefte. Dit doe je dus door goederen te kopen. 
Goederen zijn tastbare producten, voorwerpen die je aan kunt raken. 

Slide 4 - Tekstslide

Goederen 
Er zijn twee soorten goederen:
  • Verbruiksgoederen, dit zijn goederen die je in korte tijd verbruikt


  • Gebruiksgoederen, dit zijn goederen die langere tijd mee gaan

Slide 5 - Tekstslide

Diensten
Diensten zijn niet-tastbare producten. Zo levert een fietsenmaker een dienst als hij jouw kapotte fiets repareert.

Slide 6 - Tekstslide

Diensten
Consumeren is het kopen van goederen of diensten om in je behoeften te voorzien.
Als jij iets koopt, ben je een consument.
Je kunt ook zelf iets maken waarmee je in je eigen behoeften voorziet. Dat heet zelfvoorziening. Je maakt bijvoorbeeld je eigen kleding, je bouwt je eigen huis of je teelt je eigen groente.

Slide 7 - Tekstslide

Een gemiddelde berekenen
Gemiddelde = het totaal ÷ het aantal
Voorbeeld
Je hebt de volgende cijfers behaald:
 6,5 – 8,5 – 6 (2x) – 7.
Wat is je gemiddelde cijfer?
Het totaal is 6,5 + 8,5 + 2 × 6 + 7 = 34.
Het aantal is 1 + 1 + 2 + 1 = 5.
Het gemiddelde cijfer is 34 ÷ 5 = 6,8.

Slide 8 - Tekstslide

Je koopt twee shirts van €25,00 en een broek van €40,00. Wat is de gemiddelde prijs?
A
€90,-
B
€32,50
C
€30,-
D
€65,-

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Maakwerk voor de volgende keer



Paragraaf 1.1 Wat wil je kopen 
opgaven 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15  maken in je schrift

Slide 11 - Tekstslide