H1O 01/12 vraagzin en Want / omdat

Maandag 1 december
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Secundair onderwijs

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Maandag 1 december

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Zinnen
Inversie
Vraagzinnen

Zinnen met want/omdat

Slide 2 - Tekstslide


Welke zin is goed?
A
Elke middag de kat slaapt op de stoel in de woonkamer.
B
De kat slaapt elke middag op de stoel in de woonkamer.
C
De kat slaapt op de stoel elke middag in de woonkamer.

Slide 3 - Quizvraag

Woordvolgorde

Slide 4 - Tekstslide


Welke zin is goed?
A
Mijn moeder vanmiddag naar de winkel gaat fietsen.
B
Mijn moeder fietsen vanmiddag naar de winkel gaat.
C
Mijn moeder gaat vanmiddag naar de winkel fietsen.

Slide 5 - Quizvraag


Welke zin is goed?
A
Elke maandag ga ik met de bus naar school.
B
Elke maandag ik ga met de bus naar school.
C
Ik ga met de bus naar school elke maandag.
D
Ik met de bus ga elke maandag naar school.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is inversie?

Slide 7 - Tekstslide

Vraagzinnen
Gaat zij naar de film?
Gaat zij met haar broer naar de film?
Gaat zij vrijdag met haarbroer naar de film?

Wanneer gaat zij naar de film?
Waarom gaat zij met haar broer naar de film?
Hoe laat gaat zij vrijdag met haar broer naar de film?

Slide 8 - Tekstslide

Vraagzinnen
Let op!

Ik ga naar de film?              --> Ga ik naar de film?
Jij gaat naar de film?         --> Ga jij naar de film?
Zij gaat naar de film?        --> Gaat zij naar de film?
Wij gaan naar de film?      --> Gaan wij naar de film?
Jullie gaan naar de film? --> Gaan jullie naar de film?

Slide 9 - Tekstslide

Maak een vraagzin
?
1
2
3
4
5
ga
doen
jij
Wat
vanmiddag

Slide 10 - Sleepvraag

Zinnen met want/omdat
Ik ga naar huis. Ik ben ziek.                  = twee zinnen

Ik ga naar huis, want ik ben ziek.       = één zin

want en omdat zijn voegwoorden.

Ze plakken (voegen) twee zinnen aan elkaar!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Zinnen maken met WANT

Slide 13 - Tekstslide

Ik drink veel, want...
A
ik heb dorst.
B
ik dorst heb.

Slide 14 - Quizvraag

Ik ga naar bed, want .....
A
ik moe ben.
B
ik ben moe.

Slide 15 - Quizvraag

Ik bel de tandarts, want ...
A
ik tandpijn heb.
B
ik heb tandpijn.

Slide 16 - Quizvraag

Ik bel de garage, want...
A
mijn auto is kapot.
B
mijn auto kapot is.

Slide 17 - Quizvraag

Ik blijf binnen, want...
A
het is koud.
B
het koud is.

Slide 18 - Quizvraag

Ik eet geen vlees want ____
A
ik dat niet lekker vind
B
ik vind dat niet lekker

Slide 19 - Quizvraag

En nu met OMDAT

Slide 20 - Tekstslide

Ik ga naar bed, omdat .....
A
ik moe ben.
B
ik ben moe.

Slide 21 - Quizvraag

Ik bel de tandarts, omdat ...
A
ik tandpijn heb.
B
ik heb tandpijn.

Slide 22 - Quizvraag

Ik bel de garage, omdat ...
A
mijn auto is kapot.
B
mijn auto kapot is.

Slide 23 - Quizvraag

Ik blijf binnen, omdat ...
A
het is koud.
B
het koud is.

Slide 24 - Quizvraag

Ik drink veel, omdat...
A
ik heb dorst.
B
ik dorst heb.

Slide 25 - Quizvraag

Ik eet geen vlees omdat ____
A
ik dat niet lekker vind
B
ik vind dat niet lekker

Slide 26 - Quizvraag

En nu zelf kiezen: want / omdat

Slide 27 - Tekstslide

Ik blijf thuis, .... ik ben erg ziek.
A
omdat
B
want

Slide 28 - Quizvraag

Ik kom niet naar school, ... ik ziek ben.
A
omdat
B
want

Slide 29 - Quizvraag

We willen vandaag naar het strand gaan ___ het mooi weer is.
A
omdat
B
want

Slide 30 - Quizvraag

En nu verder oefenen!
Disk --> grammatica --> 3. De zin. 3.1 t/m 3.12

Slide 31 - Tekstslide