1BKT-Unit 4 Grammatica (oefenen)

KT-Unit 4 Grammatica (oefenen)
Lesson up- inloggen
    wachtwoord
Vakken/subject

Kies: 1BKT- UNit 4 Grammatica (oefening)
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

KT-Unit 4 Grammatica (oefenen)
Lesson up- inloggen
    wachtwoord
Vakken/subject

Kies: 1BKT- UNit 4 Grammatica (oefening)

Slide 1 - Tekstslide

to be
to be = werkwoord (verb)
to be = zijn

Slide 2 - Tekstslide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'

Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 3 - Tekstslide

To be betekent:
A
hebben
B
zijn
C
doen

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de vormen van 'to be'?
A
I - you -he
B
am - are - is
C
are
D
geen idee

Slide 5 - Quizvraag

To be:
We...
A
is
B
am
C
are

Slide 6 - Quizvraag

To be:
They...
A
are
B
am
C
is

Slide 7 - Quizvraag

To be:
He...
A
are
B
am
C
is

Slide 8 - Quizvraag

To be: I
A
are
B
am
C
is

Slide 9 - Quizvraag

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
negative
(ont-
kennend)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij 
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet

Slide 10 - Tekstslide

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
question
(vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?

Slide 11 - Tekstslide


To be:
... it going to be a difficult test?
A
am
B
to be
C
are
D
is

Slide 12 - Quizvraag

To be:
They ... happy.
A
is
B
am
C
are

Slide 13 - Quizvraag

To be
Wat zijn 3 vormen van to be?

Slide 14 - Open vraag

(to be)
I ......... happy.

Slide 15 - Open vraag

Maak de ontkenning met 'to be':
She ...... (to be) happy.

Slide 16 - Open vraag

Extra oefenen met ‘ to be’ Good luck!


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Slide 19 - Link

1. Ik weet wat de Present Continuous is.



  • duurvorm / -ingvorm
  • je vertaalt het met 'aan het .....'

Slide 20 - Tekstslide

2. Ik kan de Present Continuous maken.
to be (zijn)
AM
ARE
IS
werkwoord
ING
+
+

Slide 21 - Tekstslide

3. Ik weet wanneer ik de Present Continuous gebruik.


  • now / at the moment / listen, ..... / look, .....
  • de handeling duurt even (aan het praten, aan het slapen, aan het lezen, etc.)

Slide 22 - Tekstslide

Oh ja!
sommige werkwoorden eindigen op een 'stomme e'
(je schrijft hem wel maar je hoort hem niet)
move - moving
drive - driving
hope - hoping
make - making

Slide 23 - Tekstslide

Oh ja! Oh ja!
sommige werkwoorden krijgen een verdubbeling van de medeklinker
run - running
plan - planning
swim - swimming
stop - stopping

Slide 24 - Tekstslide

I .......... (listen) to music at the moment.
A
am listening
B
are listening
C
is listening

Slide 25 - Quizvraag

They .......... (read) the book The city of bones.
A
are reading
B
am reading
C
is reading

Slide 26 - Quizvraag

Look! The dog .......... (play) with the ball.
A
is play
B
is playing
C
are play
D
are playing

Slide 27 - Quizvraag

Max Verstappen .......... (race) at the track.
A
is raceing
B
are racing
C
is racing
D
are racing

Slide 28 - Quizvraag

We .......... (drink) some tea.
A
am drinking
B
are drinking
C
is drinking

Slide 29 - Quizvraag

It .......... (freeze) in here.
A
is freezing
B
are freezing
C
is freezeing
D
are freezeing

Slide 30 - Quizvraag

Rafke .......... (text) Pleun a message.
A
am texting
B
is texting
C
are texting

Slide 31 - Quizvraag

The cows .......... (run) and .......... (jump) in the meadow now.
A
are run are jump
B
are running are jumping
C
is running is jumping

Slide 32 - Quizvraag

The cows .......... (eat) grass.
A
is eating
B
are eating
C
am eating

Slide 33 - Quizvraag

It .......... (rain) right now.
A
is raining
B
are raining

Slide 34 - Quizvraag

Ik kan de Present Continuous maken.
A
Ja :-)
B
Nee :-(
C
Een beetje

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Link

Slide 37 - Link

To be going to + verb
I am going to go
You are going to walk
He is going to sleep
She is going to work
It is going to rain
We are going to play
They are going to eat

Slide 38 - Tekstslide

"To be going to" wordt gebruikt in:
A
de verleden tijd
B
de tegenwoordige tijd
C
de toekomende tijd
D
de oertijd

Slide 39 - Quizvraag

to be going to
Charlie ........................pictures of everyone. (take)
A
are taking
B
is taking
C
takes
D
is going to take

Slide 40 - Quizvraag

To be going to
I ____fix it today
A
am going not to
B
going to not
C
am not going to
D
to not going

Slide 41 - Quizvraag

Use: 'to be going to'
Look! He _______________ ! (fall)

Slide 42 - Open vraag

Use 'to be + going to':
(eat) We ________ together.

Slide 43 - Open vraag

Use 'to be + going to':
I ........ him. (help)

Slide 44 - Open vraag

Maak zelf een zin met "to be going to":

Slide 45 - Open vraag

Als je klaar bent
- Maak Unit 5 les 5 af
-Test jezelf en word trainer
-Study go (Unit 4: 4.2 t/m 4.5

Slide 46 - Tekstslide