Soms moet je deze werkwoorden uit elkaar halen, en soms niet
Slide 4 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Herhalen van de theorie van scheidbare werkwoorden
Zinnen maken met scheidbare werkwoorden
Slide 5 - Tekstslide
Lesdoel
Na deze les kunnen jullie scheidbare werkwoorden herkennen.
En goede zinnen maken met scheidbare werkwoorden.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord heeft 2 woorden: een werkwoord en een ander woord. Dat komt voor het werkwoord.
Samen hebben ze een andere betekenis!
aan rijden
op halen
voor zeggen
tegen houden
in nemen
uit maken
Slide 7 - Tekstslide
Woordaccent
Bij een scheidbaar werkwoord ligt het woordaccent op de eerste lettergreep. Luister maar:
uitdelen
klaarzetten
vastmaken
doorrijden
Slide 8 - Tekstslide
Woordaccent
Er zijn woorden die lijken op scheidbare werkwoorden. Maar ze zijn het niet. Dat kun je horen aan het woordaccent.
vertellen
bestellen
ontdekken
bespreken
Deze woorden blijven dus altijd zo staan!
Bij deze woorden ligt het accent niet op het eerste stukje, maar op het tweede.
vergelijk:
bespreken afspreken
Slide 9 - Tekstslide
Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst het onderwerp: wie of wat
Dan het werkwoord, in de vorm die past bij het onderwerp.
Het andere woord staat altijdop de laatste plaats in de zin.
bijvoorbeeld: uitstappen
Hijstapt bij de vijfde halteuit.
bijvoorbeeld: schoonmaken
Ik maakde keukenschoon.
Slide 10 - Tekstslide
Scheidbaar werkwoord?
Afbreken
Slide 11 - Tekstslide
Scheidbaar werkwoord?
Vergeten
Slide 12 - Tekstslide
Scheidbaar werkwoord?
Weggooien
Slide 13 - Tekstslide
Scheidbaar werkwoord?
Bespreken
Slide 14 - Tekstslide
Zij steekt de straat over.
Wat is het scheidbare werkwoord?
Slide 15 - Tekstslide
Ik haal mijn kinderen op.
Wat is het scheidbare werkwoord?
Slide 16 - Tekstslide
We denken er nog even over na.
Wat is het scheidbare werkwoord?
Slide 17 - Tekstslide
De ober schenkt mijn glas vol.
Wat is het scheidbare werkwoord?
Slide 18 - Tekstslide
Maak een zin met:
Ik + de opdracht + goedkeuren
Slide 19 - Tekstslide
Maak een zin met:
uitschelden + de leraar + de leerlingen
Slide 20 - Tekstslide
Maak een zin met:
een tas + meenemen + jij
Slide 21 - Tekstslide
Maak een zin met:
uitspreken + de woorden + goed + hij
Slide 22 - Tekstslide
Soms hoef je het niet te scheiden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan blijft het scheidbare werkwoord bij elkaar. Het eerste werkwoord moet je vervoegen. Het scheidbare werkwoord staat achteraan.
Slide 23 - Tekstslide
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
uitlachen = lachen + uit
Door het extra werkwoord in de zin (vindt), blijft het scheidbaar werkwoord bij elkaar