4.1 t/m 4.4

Nederlands
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica en spelling (B-boek)
H 4                   Spellingsregels (blz. 189 e.v.)

4.1                      Meervoud
4.2                     Tussenletters
4.3                     Aan elkaar of los
4.4                     Einde op -e of -en?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Je kunt de meest voorkomende spellingsregels correct toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

4.1 Meervoud

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg
Onbeklemtoond -ik, -el, -et, -es (geen dubbele medeklinker)
havik - haviken
middel - middelen
dreumes - dreumesen

Slide 5 - Tekstslide

woorden op -ee

zee- zeeën
wee - weeën

woorden -ie

Met klemtoon
knie- knieën
industrie - industrieën

Zonder klemtoon
porie- poriën
bacterie- bacteriën


Slide 6 - Tekstslide

Uitleg
Schrijf -s aan het woord vast, ook na e, é, eau, en ui 
café - cafés 
bureau - bureaus
Gebruik 's als je het woord anders verkeerd uitspreekt
alinea - alinea's
tosti - tosti's
Gebruik ook -'s na afkortingen
dvd - dvd's
Latijnse woorden
museum - musea/museums
criticus - critici

Slide 7 - Tekstslide

kopie

Slide 8 - Open vraag

medicus

Slide 9 - Open vraag

Meervoud van museum
A
musea's
B
museums
C
museaum's
D
musea

Slide 10 - Quizvraag

Meervoud van criterium
A
Criteria's
B
Criterium's
C
Criteria
D
Criteriums

Slide 11 - Quizvraag

shampoo

Slide 12 - Open vraag

accu

Slide 13 - Open vraag

4.2 Tussenletters

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg
Een samenstelling is een combinatie van twee of meer woorden.
Vaak staan er tussen de woorden tussenletters.

Schrijf -en- in een samenstelling als het linkerwoord (lw) een zelfstandig naamwoord is met alleen een een meervoud op -en:
tomaat + soep = tomatensoep
hond + hok = hondenhok
erwt + soep = erwtensoep

Slide 15 - Tekstslide

Uitzonderingen:
1. Het lw heeft een meervoud op -en én -s:
hoogtes en hoogten, dus: hoogtepunt
2. Het lw heeft geen meervoud: tarwebloem
3. Van het lw is er maar één: maneschijn 
4. Het lw is een bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord:
rodekool, verrekijker
5. Het lw versterkt het rechterwoord: beresterk
6. Ouderwetse samenstellingen: bakkebaard 

Slide 16 - Tekstslide

zon + scherm

Slide 17 - Open vraag

laden + kast =

Slide 18 - Open vraag

Uitleg
-s-
Schrijf -s, als je die klank in vergelijkbare samenstellingen ook hoort:
personeelsbeleid, dus ook personeelschef
stationsplein, dus ook Stationsstraat

Slide 19 - Tekstslide

4.3 Aan elkaar of los

Slide 20 - Tekstslide

Aan elkaar 

  • samenstellingen (ook al wordt het nieuwe woord erg lang)
       ziektekostenverzekeringspolis
  • woorden met er-, hier-, daar- en waar- plus een voorzetsel: erop, hierin, daarmee, waarvan
  • getallen tot en met het woord duizend
       3510 = drieduizend vijfhonderdtien

Slide 21 - Tekstslide

Koppelteken
Dit is het leesteken dat onderdelen van samenstellingen of samenkoppelingen met elkaar verbindt. Je gebruikt dit bij:

  • een deel van een samenstelling bestaat uit een naam, letters, cijfers, afkorting of tekens:
    mbo-opleiding, tv-gids, dvd-hoesje, A4-formaat, het @-teken
    EHBO-cursus, een 3-jarige opleiding, de zaak-Wilders

Slide 22 - Tekstslide

Koppelteken
  • Als het eerste deel begint met de voorvoegsels
    niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-, substituut-, chef-, kandidaat-, interim-, stagiair-, leerling-, assistent-, collega- of meester-, Sint-

Sint-Nicolaas, oud-burgemeester, niet-rokers, ex-vriend, non-actief, assistent-trainer.

Slide 23 - Tekstslide

Koppelteken
  • Als de uitspraak anders onduidelijk is:
    auto-onderdelen, toe-eigenen

  • het woord een samengestelde aardrijkskundige naam of afleiding is:
    Centraal-Europa, Zuid-Amerika,
    Noord-Hollandse ..., Oost-Europese ...

Slide 24 - Tekstslide

Koppelteken
  • Als de woorden een vaste combinatie zijn:
kant-en-klaarmaaltijden, 
kat-en-muisspel, 
nek-aan-nekrace,
mond-op-mondbeademing

Slide 25 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen 
1) grote teennagel en
2) groteteennagel

Slide 26 - Tekstslide

Wel of geen koppelteken?


A
politieagent
B
politie-agent

Slide 27 - Quizvraag

Wel of geen koppelteken?
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 28 - Quizvraag

Welke is goed?
A
paraplu inspectie
B
parapluinspectie
C
paraplu-inspectie

Slide 29 - Quizvraag

4.4 Einde op -e of -en?

Slide 30 - Tekstslide

Koos en Ine zijn te laat. Beide(n) hebben zich verslapen
A
Beide
B
Beiden

Slide 31 - Quizvraag

De computer en de printer zijn nieuw. Beide(n) worden vandaag aangesloten
A
Beide
B
Beiden

Slide 32 - Quizvraag

Ik heb vandaag iedereen gesproken. Sommige(n) vinden mijn voorstel niet goed.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Dus:
-en als ze op personen slaan en zelfstandig zijn
-e als ze terugverwijzen naar eerder in de zin.

Slide 35 - Tekstslide

Aan de slag
GS 4.1, opdracht 1, 2
GS 4.2, opdracht 1, 2
GS 4.3, opdracht 2, 5
GS 4.4, opdracht 2

KLAAR?
De extra opdrachten


timer
20:00

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

tot de volgende les

Slide 38 - Tekstslide