3-7 mei zinsontleding
1 / 24
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Zinsontleding
Slide 2 - Woordweb
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
Slide 3 - Open vraag
Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Ik loop met mijn hond naar huis.
Ik loop met mijn hond naar huis.
A
Ik
B
loop
C
met mijn hond
D
naar huis
Slide 5 - Quizvraag
Hoe vind je het onderwerp in de zin?
Slide 6 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Mees gaat samen met Suzan naar een concert.
Mees gaat samen met Suzan naar een concert.
A
Mees
B
Suzan
C
samen
D
concert
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het gezegde?
A
Het gezegde betekent dat je iemand hoi zegt
B
Het gezegde geeft aan dat iemand iets is, dat iemand iets doet of dat er iets gebeurt
C
Het gezegde is iets wat iemand heeft gezegd.
Slide 8 - Quizvraag
Hoe vind je het gezegde in een zin?
Slide 9 - Open vraag
Wat is het gezegde in deze zin?
Wij gaan bij de beek vissen.
Wij gaan bij de beek vissen.
A
gaan
B
vissen
C
gaan vissen
D
wij
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 11 - Woordweb
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie of wat + persoonsvorm
B
Wie of wat + gezegde + onderwerp
C
Wie of wat + gezegde
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Wij gaan brood kopen
Wij gaan brood kopen
A
Wij
B
gaan
C
brood
D
kopen
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
Mijn moeder kruidde het eten.
Mijn moeder kruidde het eten.
A
Mijn moeder
B
kruidde
C
het eten
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Mijn moeder kruidde het eten.
Mijn moeder kruidde het eten.
A
Mijn moeder
B
kruidde
C
het eten
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn moeder kruidde het eten.
Mijn moeder kruidde het eten.
A
Mijn moeder
B
kruidde
C
het eten
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
Ik ging samen met Peter een broodje halen.
Ik ging samen met Peter een broodje halen.
A
Ik
B
ging
C
ging halen
D
Peter
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Ik ging samen met Peter een broodje halen.
Ik ging samen met Peter een broodje halen.
A
Ik
B
Peter
C
broodje
D
samen
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het gezegde?
Ik ging samen met Peter een broodje halen.
Ik ging samen met Peter een broodje halen.
A
Ik
B
samen
C
ging
D
ging halen
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik ging samen met Peter een broodje halen.
Ik ging samen met Peter een broodje halen.
A
samen
B
Peter
C
een broodje
D
halen
Slide 22 - Quizvraag
Wat heb je geleerd?
Slide 23 - Woordweb
Wat vond je van deze les?
