In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
1.6 Reductiedeling (meiose)
Thema 1 Organen en Cellen
Slide 1 - Tekstslide
Wat weten we al/nog?
Slide 2 - Tekstslide
Wat gebeurt er tijdens de plasmagroei?
A
Het cytoplasma deelt zich in tweeën
B
De chromosomen worden korter en dikker
C
De DNA-ketens van elk chromosoom gaan uit elkaar
D
De nieuwe cellen vormen extra cytoplasma en worden groter
Slide 3 - Quizvraag
Wat gebeurt er tijdens de celdeling?
A
De DNA-ketens rollen zich op in een spiraal
B
De nieuwe cellen vormen extra cytoplasma
C
De chromosomen worden gekopieerd
D
Tussen de kernen van beide dochtercellen ontstaan twee celmembranen
Slide 4 - Quizvraag
Wat gebeurt er tijdens de kerndeling?
A
De twee DNA-ketens van elk chromosoom gaan uit elkaar
B
De celkern deelt zich in tweeën
C
Het cytoplasma deelt zich in tweeën
D
De celkern wordt verdubbeld
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de eerste stap van de gewone celdeling?
A
Kerndeling
B
Spiraliseren
C
Celdeling
D
Kopiëren
Slide 6 - Quizvraag
Hoe ontstaan nieuwe cellen?
A
Door celfusie
B
Door celdood
C
Door celdifferentiatie
D
Door celdeling
Slide 7 - Quizvraag
begrippen 1.5:
Celdeling
Dochtercellen
Gewone celdeling
Kerndeling
Kopiëren
Mitose
Moedercel
Plasmagroei
Spiraliseren (opkrullen)
Slide 8 - Tekstslide
Leerdoelen 1.6
Je kunt beschrijven hoe een reductiedeling (meiose) verloopt, wat het doel van de meiose is en wat de kenmerken ervan zijn.
Je kunt de verschillen in de bouw van zaadcellen en eicellen noemen.
Je kunt beschrijven hoe geslachtschromosomen het geslacht van een mens bepalen.
Slide 9 - Tekstslide
Voortplanting
Mensen planten zich geslachtelijk voort met geslachtscellen:
Zaadcellen zijn mannelijke geslachtscellen.
Eicellen zijn vrouwelijke geslachtscellen.
Zaadcellen zijn veel kleiner dan eicellen. Zaadcellen hebben een zweepstaart. Eicellen hebben geen zweepstaart.
Slide 10 - Tekstslide
Welke van de volgende uitspraken is juist?
A
Zaadcellen zijn veel kleiner dan eicellen
B
Zaadcellen hebben geen zweepstaart
C
Zaadcellen zijn veel groter dan eicellen
D
Eicellen hebben een zweepstaart
Slide 11 - Quizvraag
Reductiedeling (meiose)
Een geslachtscel van een mens bevat 23 chromosomen.
Dit komt omdat geslachtscellen ontstaan na een speciale celdeling: Reductiedeling of Meiose.
Geslachtscellen bevatten maar één chromosoom van elk chromosomenpaar.
Een reductiedeling verloop in stappen, net als een gewone celdeling.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is reductiedeling?
A
Een verandering van geslacht
B
Een speciale celdeling waarbij geslachtscellen ontstaan
C
Een mutatie in het DNA
D
Een gewone celdeling
Slide 13 - Quizvraag
Reductiedeling in stappen 1/2
Stap 1: Kopiëren van de chromosomen. Van elke DNA-keten ontstaat een kopie.
Stap2: Spiraliseren van de chromosomen. De DNA-ketens worden korter en dikker. De chromosomen zijn nu zichtbaar.
Stap 3: De chromosomenparen gaan uit elkaar. Het kernmembraan verdwijnt. De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen. De chromosomen paren gaan uit elkaar.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Reductiedeling in stappen 2/2
Stap 4: Celdeling 1. De cel deelt. In elke dochtercel zit één chromosoom met twee DNA-ketens.
Stap 5: De DNA-ketens gaan uit elkaar. De twee DNA-ketens van elk chromosoom gaan uit elkaar
Stap 6: Celdeling 2. Er zijn vier cellen ontstaan. Per cel komt elk chromosoom slechts één keer voor.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Wat gebeurt er in stap 5 van reductiedeling?
A
Kopiëren van de chromosomen
B
De DNA-ketens gaan uit elkaar
C
Celdeling 2
D
De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen
Slide 19 - Quizvraag
Wat gebeurt er in stap 2 van reductiedeling?
A
Celdeling 2
B
Spiraliseren van de chromosomen
C
De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen
D
Kopiëren van de chromosomen
Slide 20 - Quizvraag
Geslachtschromosomen
Bij bevruchting versmelt de kern van een eicel met de kern van een zaadcel.
De 23 chromosomen uit de eicel en zaadcel vormen samen 23 chromosomenparen.
Eén chromosomen paar bestaat uit twee geslachtschromosomen.
Slide 21 - Tekstslide
Geslachtschromosomen
Er zijn twee geslachtschromosomen:
X-chromosoom
Y-chromosoom
Een meisje heeft het XX en een jongen XY
Een eicel beval tijd een X-chromosoom
Een zaadcel kan een X- of Y-chromosoom bevatten
Het chromosoom in de zaadcel bepaalt het geslacht.
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Wat is de chromosoomcombinatie van een meisje?
A
XY
B
YY
C
XX
D
X
Slide 24 - Quizvraag
Hoeveel chromosomenparen vormen de 23 chromosomen uit de eicel en zaadcel samen?
A
23
B
12
C
46
D
10
Slide 25 - Quizvraag
begrippen 1.6:
Eicel
Geslachtscel
Geslachtschromosomen
Meiose
Reductiedeling
X-chromosoom
XX
XY
Y-chromosoom
Zaadcel
Slide 26 - Tekstslide
Ik kan nu
Je kunt beschrijven hoe een reductiedeling (meiose) verloopt, wat het doel van de meiose is en wat de kenmerken ervan zijn.
Je kunt de verschillen in de bouw van zaadcellen en eicellen noemen.
Je kunt beschrijven hoe geslachtschromosomen het geslacht van een mens bepalen.
Slide 27 - Tekstslide
Aan het werk!
Maken opdrachten 1.6: 1 t/m 6
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.