TL4 Periode 2

Tentamenweek 1
Tentamen taalverzorging H1 t/m H2
Tentamen lezen + briefopdracht
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Tentamenweek 1
Tentamen taalverzorging H1 t/m H2
Tentamen lezen + briefopdracht

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalverzorging H1
Je weet wanneer je hoofdletters gebruikt.
Je weet wanneer je komma's gebruikt. 
Je weet wanneer je een dubbele punt of een puntkomma gebruikt. 
Je weet wanneer je aanhalingstekens gebruikt.
Je kent de werkwoordspellingregels. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Komma
Voor of na een aanspreking: Hielke, wil je even opletten. 
Tussen twee delen van een opsomming: Wik, Sam, Vigo en Edgar snappen dit allemaal al. 
Voor een voegwoord: Naomi schreeuwt, want zij is boos.
Voor en achter een bijstelling: Esmeé, de leerling die altijd praat, is vandaag goed bezig. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik in de volgende zin komma's!
Noa de lachebek van de klas is verdrietig want ze moet weer naar school.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sem Sem en Sam zijn aan het gamen terwijl ze moeten opletten.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Thirza heb jij goed opgelet?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt 
Een citaat: Manou zei: 'Wat is dit vreselijk saai!'
Een gedachte: Luca dacht: ik wou dat dit afgelopen was. 
Een opsomming: Het is gezellig: Maaike, Vera, Leo, Sophie letten allemaal niet meer op. 
Een uitleg of toelichting: Helaas duurt het nog even: we moeten nog meerdere dingen behandelen. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
'Ik kan vanavond niet mee', zei Hielke. 'Ik moet leren voor Nederlands.'

'Als je meedoet met de les,' vertelde meneer Plender, 'zul je alles sneller begrijpen.'

'Fiets je mee?' vroeg Marije aan Sanne. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
Het woord 'gaarne' klint ouderwets. 

De agent zou die 'lieve' jongens wel eens inrekenen. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens of niet?
Joep zei dat hij moe was
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Regel: Als de zin eindigt met een citaat, komt de punt ...
A
binnen de aanhalingstekens
B
buiten de aanhalingstekens

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens gebruik je als je iets letterlijk opschrijft.
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk leesteken mist er in de zin?
Piet zei 'Dat is geen goede zin.'
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het jongetje vroeg aan zijn moeder:
"Zijn we er bijna"?
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

Het vraagteken hoort binnen de aanhalingstekens. 
Welk leesteken mist er in de zin?
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Dubbele punt
B
Aanhalingstekens
C
Komma
D
Uitroepteken

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens gym schreeuwde Kim: Wat doe jij nou?
A
Dit citaat is goed
B
Fout, je mist de dubbele punt
C
Fout, je mist de aanhalingstekens
D
Fout, je mist de hoofdletters

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin zijn de dubbele punt en aanhalingstekens juist geplaatst?
A
Ik vroeg: 'Kun je die vraag beantwoorden?'
B
Ik vroeg: 'Kun je de vraag beantwoorden'?
C
Ik: vroeg 'Kun je die vraag beantwoorden?'
D
Ik: vroeg 'Kun je die vraag beantwoorden'?

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

00:53
Ik heb die pizza (bezorgen)
A
bezorgt
B
bezorgd

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

00:53
Die man heeft zijn vrouw (mishandelen)
A
mishandelt
B
mishandeld

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schema
Persoonsvorm?
Ja?  
TT = stam + t*
         VT = stam + te(n) of de(n) (t ex Kofschip)
Nee? 
't ex Kofschip / zo kort mogelijk

* Behalve bij 'ik' ervoor of erachter of jij/je erachter

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordsvormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd -> bestelt, bezorgt, fietst
Persoonsvorm verleden tijd -> bestelde, wandelde, fietste
Gebiedende wijs -> Loop eens door! Word eens stil!
Infinitief -> hele werkwoord: lopen, fietsen, rennen. 
Voltooid deelwoord -> gefietst, gewandeld, besteld
Onvoltooid deelwoord -> fietsend, wandelend, lopend
Bijvoeglijk naamwoord -> de ontblote man -> ALTIJD KORT KORT

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Einde!
Gelukkig!! 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies