Herhaling Gram H4

Zinsdelen
Enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Hoofdzin
Bijzin
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Zinsdelen
Enkelvoudige zin
Samengestelde zin
Hoofdzin
Bijzin

Slide 1 - Tekstslide

De grote man tilde zijn dochter met twee vingers op.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 2 - Quizvraag

Ze vloog door de lucht en landde precies op de trampoline.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 3 - Quizvraag

Daar maakte ze een backflip terwijl ze klapte met haar handen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 4 - Quizvraag

Nadat de jongens hadden verloren, gingen ze teleurgesteld naar huis.
A
hz, bz
B
hz, hz
C
bz, hz

Slide 5 - Quizvraag

Lucas vertelde zijn moeder dat de wedstrijd niet eerlijk was gespeeld.
A
hz, bz
B
hz, hz
C
bz, hz

Slide 6 - Quizvraag

Zijn moeder belde de coach van het team en de score werd bijgesteld.
A
hz, bz
B
hz, hz
C
bz, hz

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden? (zn)

Op de grote weg in het noorden van Vietnam kwamen toeristen vaak in de problemen.
A
grote, Vietnam, kwamen
B
weg, noorden, toeristen, problemen
C
weg, noorden, Vietnam, toeristen, problemen
D
weg, noorden, Vietnam, toeristen.

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden? (zn)

auto, bijzonder, Maas, Max, vandaag, groot
A
auto, Max, groot
B
auto, Maas, Max
C
auto, bijzonder, Maas, Max
D
auto, Maas, Max, vandaag

Slide 9 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het volgende woord?
mijn
A
persoonlijk voornaamw
B
bezittelijk voornaamw

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het volgende woord?
Hij
A
persoonlijk voornaamw
B
bezittelijk voornaamw

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het volgende woord?
zij
A
persoonlijk voornaamw
B
bezittelijk voornaamw

Slide 12 - Quizvraag

Wat voor woordsoort is het volgende woord?
jullie
A
persoonlijk voornaamw
B
bezittelijk voornaamw

Slide 13 - Quizvraag

Is het een zww of een hww?
Hij heeft gisteren hard geleerd.
geleerd
A
hww
B
zww

Slide 14 - Quizvraag

Maak een zin met twee stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het voegwoord?
Nadat jij bij ons kwam, werd hij wel wat vrolijker.
A
werd
B
nadat
C
de komma

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?
Ik wil dat je stopt, want je bent niet eerlijk.
A
want
B
stopt
C
de komma

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het voegwoord?
Ik geef je een snoepje en ik geef je een koekje maar je krijgt geen ijs.
A
en
B
maar
C
ik
D
en + maar

Slide 18 - Quizvraag

Typ zelf een zo lang mogelijke samengestelde zin....:)

Slide 19 - Open vraag