1.3 Heb je geld nodig om te ruilen (havo) 2324

 Heb je geld nodig om te ruilen?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

 Heb je geld nodig om te ruilen?

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Leerdoelen
  • Quizvragen budgetlijn + omrekenen maand naar week/ week naar maand
  • Uitleg paragraaf: Heb je geld nodig om te ruilen?
  • Herhalingsvragen
  • Opdrachten maken par. 1.3
  • lesafsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
  • Kan je het ontstaan van geld en de functies van geld uitleggen.
  • Je kunt beschrijven wat de randvoorwaarden van een geldsysteem zijn.
  • je kunt de verschillende waarde van geld uitleggen.
  • je kunt uitleggen wat inflatie is. 

Slide 3 - Tekstslide

Een bedrag omrekenen van een maand naar een week
A
x 12 : 52
B
x 52 : 12

Slide 4 - Quizvraag

Waar staat de M voor in de formule:
M=PXx + PYy
A
Inkomen (budget)
B
Prijs van het product
C
Hoeveelheid van het product

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel milkshakes kan
Piet kopen met zijn
budget?
A
5 milkshakes
B
10 milkshakes
C
15 milkshakes
D
20 milkshakes

Slide 6 - Quizvraag

Welke verandering
zie je?
A
het inkomen is met 25 % gedaald
B
Het broodje is in prijs gedaald naar €4
C
Het t-shirt is 20% duurder geworden

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van directe ruil?
A
Fruit ruilen tegen groente
B
Kleding verkopen op de markt
C
een auto kopen
D
Kleding verkopen op marktplaats

Slide 17 - Quizvraag

Welk middel past niet bij
de 3 functies van geld?
A
Rekenmiddel
B
Betaalmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 18 - Quizvraag

Giraal geld
A
munten
B
bankbiljetten
C
geld op je betaalrekening
D
munten en bankbiljetten

Slide 19 - Quizvraag

Met fiduciair geld wordt bedoeld...
A
dat het geen vals geld is
B
het vertrouwen dat iedereen de waarde accepteert
C
het vertrouwen dat iedereen betaalt
D
dat je hoopt dat het betalen goed gaat

Slide 20 - Quizvraag

Maak de zin af.
Een daling van de koopkracht kan het gevolg zijn van ...
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 21 - Quizvraag

opdrachten paragraaf 1.3
Maken kopen is kiezen? opdracht 24 t/m 29 (blz. 16 - 18). Maak de opdrachten in je boek of schrift. 

5 minuten in volledige stilte. Daarna mag je op fluisterniveau overleggen met je buurman/buurvrouw en vragen stellen aan de docent.

Klaar?  Laat je werk aan mij zien en kijk het daarna na. 

Ook klaar met nakijken? Ga dan aan de slag voor een ander vak (geen iPad) of ga lezen in je leesboek. 
 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Volgende les
We behandelen de tweede helft van paragraaf 1.3 over berekenen procentuele verandering en  indexcijfers 

Slide 24 - Tekstslide