§2.4 Muziekinstrumenten

§2.4 Muziekinstrumenten
Lesdoel:

Vandaag leer je welke soorten muziekinstrumenten er zijn en hoe muzikanten deze stemmen.
Ook leer je wat de grootheid en eenheid van geluid zijn.


1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§2.4 Muziekinstrumenten
Lesdoel:

Vandaag leer je welke soorten muziekinstrumenten er zijn en hoe muzikanten deze stemmen.
Ook leer je wat de grootheid en eenheid van geluid zijn.


Slide 1 - Tekstslide

We beginnen in het boek
Lezen blz. 53 en 54 tot 'Geluid zichtbaar maken'

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Toonhoogte van muziekinstrumenten

Je kunt de toonhoogte van bijvoorbeeld snaarinstrumenten heel makkelijk veranderen.


Een dikke snaar geeft bijvoorbeeld een lage toon en een dunne snaar een hoge toon. Ook kun je een toon veranderen door een snaar korter te maken. De toon wordt dan hoger.


Als je tijdens het stemmen een snaar strakker aantrekt krijg je een hogere toon. Maak je hem losser, een lagere toon.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Blaasinstrumenten

Bij blaasinstrumenten maak je tonen door een kolom lucht in het instrument te laten trillen.


Als je een andere toon wilt, maak je de luchtkolom korter of langer. Dit doe je door de gaten te bedekken of open te maken met je vingers.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Geluid zichtbaar maken

Wat betekent het woord frequentie?


Hoe vaak iets gebeurt!

Slide 8 - Tekstslide

Frequentie van geluid

Om de hoogte van tonen te kunnen vergelijken tel je hoeveel trillingen een instrument in 1 seconde maakt. Het aantal trillingen in 1 sec noem je de frequentie.


De frequentie meet je in Hertz.

Slide 9 - Tekstslide

Hertz
Heinrich Rudolf Hertz die vooral bekend werd vanwege de ontdekking van radiogolven. Naar hem is de SI-eenheid van frequentie, de hertz, genoemd.

Slide 10 - Tekstslide

Frequentie en hertz
Frequentie (f) = de grootheid
Hertz (Hz) = de eenheid


Slide 11 - Tekstslide

Hertz vs Decibel
Hertz = Eenheid die aangeeft hoe hoog of laag een geluid is. 

Decibel = Eenheid die aangeeft hoe hard of zacht een geluid is. 

Slide 12 - Tekstslide

Eenheid en grootheid
• Een grootheid is een eigenschap die je kunt meten en kunt opschrijven als getal. 
• Een eenheid is de maat waarin je een grootheid meet.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Geluid zichtbaar maken
Geluid maak je zichtbaar door het op te nemen met een microfoon. De microfoon maakt er een elektrische trilling van. Die trilling kun je zichtbaar maken op een beelscherm van een oscilloscoop. De toon van een stemvork zie je bijvoorbeeld als een lijn met pieken en dalen.

Slide 15 - Tekstslide

Trillingen
 Geluid wordt veroorzaakt door het trillen van luchtdeeltjes. We kunnen deze trillingen zichtbaar maken met een oscilloscoop. De lijn in het oscilloscoopbeeld kan worden opgevat als een grafiek. Op de horizontale as staat de tijd (t) en op de verticale as de uitwijking (u). 

Slide 16 - Tekstslide

Trilling
Deze totale bewegingen wordt één trilling genoemd. Duurt het nu precies 1 seconde voordat de trilling voorbij is, dan zeggen we dat de toon een frequentie heeft van 1 Hertz (afgekort: Hz).

Slide 17 - Tekstslide

Zacht en hard
Hiernaast zien we een oscilloscoopbeeld van een zachte en een harde toon. Een zachte toon heeft een kleine uitwijking en heeft de harde toon een grote. De 'hardheid' van het geluid noemen we in de natuurkunde de geluidsterkte. We meten de geluidsterkte in decibel (dB).

Slide 18 - Tekstslide

Lage en hoge toon
Hiernaast zien we een oscilloscoopbeeld van een lage en een hoge toon. Een lage toon heeft een lage frequentie (en een grote trillingstijd) en een hoge toon een hoge frequentie (en een lage trillingstijd). De frequentie van een toon bepaalt dus de toonhoogte van het geluid.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Rekenen met trillingen
Zie voorbeelden op blz.54 en 55 van je boek.

Frequentie:


f = frequentie in hertz (Hz)
T = trillingstijd in seconden (s)
f=T1

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Klassikaal:
Opdracht 61, 62, 64 t/m 67b + 70
*dikgedrukt hoef je niet op te schrijven


Zelfstandig   
- Opdracht 67c t/m 69 + 71

Slide 22 - Tekstslide