Comparatief en superlatief

Comparatief
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Comparatief

Slide 1 - Tekstslide

klein - kleiner       aardig - aardiger
Je kunt woorden gebruiken om dingen of mensen met elkaar te vergelijken. Je kijkt dan of er verschillen zijn.
Meestal zet je -er achter het woord.

  • mooi - mooier
  • lang - langer
  • klein - kleiner

Slide 2 - Tekstslide

Let op!
Is de laatste letter een -r? Dan schrijft je -der achter het woord zoals bij:
  • Lekker - lekkerder en duur - duurder

Let ook goed op de lange en korte klank. Kort blijft kort en lang blijft lang.
  • Krom - krommer
  • Laag - lager


Slide 3 - Tekstslide

Sommige woorden zijn onregelmatig.
Bijvoorbeeld:

graag - liever
goed - beter
veel - meer
weinig - minder

Omar voetbalt graag buiten, maar Mike speelt liever binnen.

Slide 4 - Tekstslide

Een snoepje is lekker, maar chocolade is.....

Slide 5 - Open vraag


Brood is gezond, maar groenten zijn.....

Slide 6 - Open vraag

Een komkommer is krom, maar een banaan is....

Slide 7 - Open vraag

De groene jurk is mooi, maar de zwarte jurk is ......

Slide 8 - Open vraag

Ik heb veel zin in het weekend, maar ik heb nog ....... zin in de vakantie.

Slide 9 - Open vraag

Ibrahim heeft weinig geld, maar Bilen heeft nog .......

Slide 10 - Open vraag

De keuken is vies, maar de badkamer is nog ......

Slide 11 - Open vraag

Groter dan - even groot 
Twee mensen of dingen met elkaar vergelijken en er is een verschil? Gebruik het woordje dan.  
Kijk naar de zinnen hieronder, wat is het verschil tussen zin 1 en 2?

  1. Omar is ouder dan Ahmed.
  2. Het zusje van Omar is klein, maar het zusje van Ahmed is kleiner.

Slide 12 - Tekstslide

Is er geen verschil in de vergelijking?
Je gebruikt het woord even.
  1. Eslam en Yakeen voetballen even goed.
  2. Mateusz en Natnael zijn even groot.
  3. Dagmara en Saba schrijven even netjes.

Slide 13 - Tekstslide

Niels zingt goeder dan Karel
A
juist
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

Eva en Linda spreken even duidelijk Nederlands.
A
juist
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

Anton eet veel dan Sofia
A
juist
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Gisteren ging het beter dan vandaag.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Julia zingt even goed als Erin
A
juist
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Superlatief

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Het leukst
Weet je het nog?
  • Je kunt mensen en dingen vergelijken door de comparatief:
 Kees is langer dan Jan.

  • Je kunt ook op een andere manier vergelijken: de superlatief:
     Nederlanders zijn het langst.

Slide 21 - Tekstslide

'Het' ervoor en '-st' erachter
Nog een paar voorbeelden:
  • Klein - kleiner - het kleinst
  • Groot - groter - het grootst
  • Stil -stiller - het stilst
  • Donker - donkerder - het donkerst

Slide 22 - Tekstslide

Deze regel geldt ook bij de onregelmatige woorden:

graag     -   liever        -     het liefst
goed      -   beter        -     het best
veel        -   meer        -     het meest
weinig   -   minder    -      het minst

Slide 23 - Tekstslide

groot - groter - grootst
  1. Jij bent groot.
  2. Ik ben groter.
  3. Hij is het grootst.
  4. Ik ben groter dan jij (bent).
  5. Jij bent even groot als ik (ben).


Slide 24 - Tekstslide

Dit is een voorbeeld.

Schrijf de comparatief van:
klein

kleiner - het kleinst

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf de comparatief en superlatief van: leuk

Slide 26 - Open vraag

Schrijf de comparatief en superlatief van: gek

Slide 27 - Open vraag

Een auto gaat ......... een fiets.

Slide 28 - Open vraag

Een dorp is ........ een stad.

Slide 29 - Open vraag

Een gram is ........ een kilo.

Slide 30 - Open vraag


Bedenk zelf woorden. Gebruik even.
Bijvoorbeeld:

Mohamed en Mohammad zijn .........

even oud.


Slide 31 - Tekstslide

De kast en de tafel zijn ..........

Slide 32 - Open vraag

Ik vind blauw en rood ............

Slide 33 - Open vraag

De leerlingen zijn ...........

Slide 34 - Open vraag

Schrijf de comparatief en superlatief van: lief

Slide 35 - Open vraag

Schrijf de comparatief en superlatief van: goed

Slide 36 - Open vraag

Schrijf de comparatief en superlatief van: zwaar

Slide 37 - Open vraag