Toets Bewegen 2025

De botten in je hoofd vormen je schedel.
A
waar
B
niet waar
1 / 48
volgende
Slide 1: Quizvraag
Mens & NatuurMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

De botten in je hoofd vormen je schedel.
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quizvraag

Het borstbeen en de ribben vormen je borstkas.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Je heupbeenderen horen bij je bekken.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Je skelet zorgt ervoor dat je kunt bewegen.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

De borstkas beschermt je hart, je longen, je lever en je maag.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Zet de juiste naam bij de botjes van de hand.
middenhandsbeentjes
handwortelbeentjes
ellepijp
spaakbeen
vingerkootjes

Slide 6 - Sleepvraag

halswervels
borstwervels
lendenwervels
heiligbeen
staartbeen

Slide 7 - Sleepvraag

Deze wervels zijn vergroeit.
A
halswervels
B
borstwervels
C
lendenwervels
D
heiligbeen

Slide 8 - Quizvraag

Deze wervels zitten vast aan het borstbeen.
A
halswervels
B
borstwervels
C
lendenwervels
D
heiligbeen

Slide 9 - Quizvraag

Benoem de onderdelen 1 en 2.
A
1 = lijmstof 2 = kalk
B
1 = kalk 2 = lijmstof
C
1 = kraakbeencel 2 = lijmstof
D
1 = lijmstof 2 = kraakbeencel

Slide 10 - Quizvraag

Benoem de onderdelen 1, 2 en 3.
A
1 = lijmstof 2 = kalk 3 = beencel
B
1 = kalk 2 = ader 3 = beencel
C
1 = lijmstof 2 = beencel 3 = kalk
D
1 = beencel 2 = ader 3 = kalk

Slide 11 - Quizvraag

Vul de tabel in.
kalk
kalk
lijmstof
lijmstof
stevig
buigzaam

Slide 12 - Sleepvraag

Oude mensen breken hun botten sneller door:
A
een tekort aan lijmstof
B
een tekort aan kalkstof
C
een tekort aan beide

Slide 13 - Quizvraag

De wervelkolom kan schokken opvangen door de S-vorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Kraakbeenschijven veren terug nadat ze zijn ingedrukt.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Het ruggenmerg ligt in het wervellichaam.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Het ruggenmerg bestaat uit zenuwcellen en zenuwen.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Benoem de onderdelen van de wervelkolom.
ruggenmerg
zenuwen
kraakbeenschijf
wervel

Slide 18 - Sleepvraag

Om welke botverbindingen gaat het?
vergroeiing
naadverbinding
kraakbeenverbinding
gewricht

Slide 19 - Sleepvraag

Hier vind je de meest beweeglijke verbinding tussen botten.
A
borstkas
B
arm
C
schedel
D
wervelkolom

Slide 20 - Quizvraag

Hier vind je een vergroeiing van botten.
A
borstkas
B
arm
C
schedel
D
wervelkolom

Slide 21 - Quizvraag

Hier zitten de ribben met kraakbeen vast aan een bot.
A
borstkas
B
arm
C
schedel
D
wervelkolom

Slide 22 - Quizvraag

gewrichtssmeer
gewrichtskapsel
gewrichtsband
kraakbeen
gewrichtskom
gewrichtsknobbel

Slide 23 - Sleepvraag

Gewrichtssmeer wordt geproduceerd door ...
A
Gewrichtskapsel
B
Gewrichtsbanden
C
Kraakbeenlaagje

Slide 24 - Quizvraag

Het enkelgewricht is extra verstevigd door ...
A
Gewrichtskapsel
B
Gewrichtsbanden
C
Kraakbeenlaagje

Slide 25 - Quizvraag

Dit gewricht kan ronddraaien.
A
kogelgewricht
B
rolgewricht
C
scharniergewricht

Slide 26 - Quizvraag

Dit gewricht is een verbinding tussen ellepijp en opperarmbeen.
A
kogelgewricht
B
rolgewricht
C
scharniergewricht

Slide 27 - Quizvraag

Dit gewricht is een verbinding tussen ellepijp en spaakbeen.
A
kogelgewricht
B
rolgewricht
C
scharniergewricht

Slide 28 - Quizvraag

Welk gewricht zie je in de afbeelding en welk lichaamsonderdeel hoort daarbij?
rolgewricht
scharniergewricht
kogelgewricht
knie
elleboog
heup

Slide 29 - Sleepvraag

Welke spier heb je nodig om je arm te kunnen buigen?
A
1
B
2

Slide 30 - Quizvraag

Is spier 2 in het plaatje samengetrokken of ontspannen?
A
samengetrokken
B
ontspannen

Slide 31 - Quizvraag

Benoem de onderdelen van de spier.
spier
spierbundel
spiervezel
pees

Slide 32 - Sleepvraag

Dit onderdeel trekt samen wanneer je een spier aanspant.
A
1
B
2
C
5
D
7

Slide 33 - Quizvraag

Welke soort spieren zie je hiernaast afgebeeld?
A
1 = kringspier 2 = lengtespier
B
1 = lengtespier 2 = kringspier

Slide 34 - Quizvraag

Welke blessure staat er afgebeeld?
botbreuk
ontwrichting
verstuiking

Slide 35 - Sleepvraag

Bij welke spierblessure hoort de volgende bewering?
"Hierbij beschadigen ook bloedvaatjes in de huid."
A
spierkneuzing
B
spierkramp
C
spierpijn
D
spierscheuring

Slide 36 - Quizvraag

Bij welke spierblessure hoort de volgende bewering?
"De spier voelt hard aan en doet pijn."
A
spierkneuzing
B
spierkramp
C
spierpijn
D
spierscheuring

Slide 37 - Quizvraag

Bij welke spierblessure hoort de volgende bewering?
"Dit wordt ook wel een zweepslag genoemd."
A
spierkneuzing
B
spierkramp
C
spierpijn
D
spierscheuring

Slide 38 - Quizvraag

Bij welke spierblessure hoort de volgende bewering?
"Afvalstoffen hopen zich op."
A
spierkneuzing
B
spierkramp
C
spierpijn
D
spierscheuring

Slide 39 - Quizvraag

Wat is onderdeel 2,3,4
A
sleutelbeen, opperarmbeen, ellepijp
B
schouderblad, opperarmbeen, spaakbeen

Slide 40 - Quizvraag

Dit is kraakbeenweefsel. Wat is onderdeel 2?
A
lijmstof
B
kraakbeencel

Slide 41 - Quizvraag

Welke beenverbinding is niet beweeglijk?
A
1,3
B
2,3
C
1,2
D
2,4

Slide 42 - Quizvraag

Wat is onderdeel 2, 5, 3?
A
gewrichtsband, gewrichtssmeer, kraakbeen
B
gewrichtskapsel, gewrichtssmeer, kraakbeen

Slide 43 - Quizvraag

Welk nummer is het rolgewricht?
A
1
B
2
C
3

Slide 44 - Quizvraag

Wat zie je in de afbeelding voor blessure?
A
botbreuk
B
verzwikking
C
zweepslag

Slide 45 - Quizvraag

Plotseling en krachtige samentrekking van een spier
A
spierkramp
B
spierpijn
C
spierscheuring

Slide 46 - Quizvraag

Blauwe plek
A
spierpijn
B
spierscheuring
C
spierkneuzing

Slide 47 - Quizvraag

Blessure waarbij afvalstoffen achter blijven in het lichaam:
A
spierscheuring
B
verzwikking
C
verstuiking
D
spierpijn

Slide 48 - Quizvraag