Kap. 1 - 3 Havo 2

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

ik

jij

hij

zij

het

wij

jullie

zij

u

wer

ich

du

er

sie (s)

es

wir

ihr

sie (pl)

Sie

wie

vertaal: ik heb

vertaal: jij bent

vertaal: wie heeft

vertaal: het is

vertaal: jullie zijn

vertaal: wij hebben

vertaal: u bent

vertaal: jullie hebben

Das ist Ilse. Sie ist...

1. mein Bruder
2. meine Freundin
3. mein Vater
4. mein Onkel

Hast du Geschwister? Ja, ich habe

1. eine Katze und einen Hund
2. eine Tante und einen Onkel
3. eine Cousine und einen Cousin
4. eine Schwester und einen Bruder

Meine ... sind 41 und 43 Jahre alt und meine ... sind 79 und 81 Jahre alt

1. Großeltern, Eltern
2. Schwestern, Eltern
3. Eltern, Großeltern
4. Freundinnen, Freunde

5

7

9

2

10

12

16

17

18

20

30

60

81

100

1000

1.000.000

sechzehn

dreißig

zehn

hundert

zwanzig

zwölf

zwei

tausend

neun

fünf

sechzig

eine Million

siebzehn

sieben

achtzehn

einundachtzig

Mannelijke persoons- en dierennamen krijgen het lidwoord

1. der
2. die
3. das

Nederlandse het-woorden krijgen het lidwoord:

1. der
2. die
3. das

De meeste dingen die eindigen op -e,
-heit, -keit, -schaft, -ung krijgen het lidwoord:

1. der
2. die
3. das

mannelijk meervoud

vrouwelijk meervoud

onzijdig meervoud

m/o meervoud eindigend op -el/-er/-en

woorden op a, i, o, y

blijft gelijk

+ e

+s eraan vast

+ (e)n

Umlaut

+ e

vertaal:
Hoe oud ben jij?

vertaal:
Ik kom uit Amersfoort

Vertaal:
Mijn naam is Kees

Vertaal:
Dat is mijn vader. Hij heet Jaap.

Vertaal:
Dat is mijn zus. Haar naam is Julia.

Vertaal:
Ik ga naar HNE. Ik ga naar de (8e) klas.

Vertaal:
Op woensdag om kwart over twee heb ik scheikunde.

Vertaal:
Duits vind ik leuk en niet moeilijk. Het is mijn lievelingsvak!