5.3 - Arbeidsparticipatie & (in)formele sector

Economie
Arbeidsparticipatie & (in)formele sector
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie
Arbeidsparticipatie & (in)formele sector

Slide 1 - Tekstslide

Arbeidsparticipatie
Betekenis van "participatie":
1) Aandeel 2) Aandeel hebben in iets 3) Belang 4) Deelachtigheid 5) Deelname 6) Deelneming 7) Hebben van aandeel in iets 8) Het deelnemen 

Oftewel een aandeel hebben in werken.

Slide 2 - Tekstslide

Arbeidsparticipatie
Arbeidsparticipatie geeft aan hoeveel procent van de bevolking werkt. Oftewel hoeveel procent van de mensen behoort tot de beroepsbevolking.

Een ander woord voor arbeidsparticipatie is arbeidsdeelname.

Slide 3 - Tekstslide

De arbeidsparticipatie van vrouwen is lager dan de arbeidsparticipatie van mannen. Bedenk hiervoor een reden.

Slide 4 - Open vraag

De afgelopen jaren is de arbeidsparticipatie van vrouwen sterk toegenomen. De overheid probeert dit te stimuleren. Op welke manier kan de overheid dit stimuleren? Geef een voorbeeld.

Slide 5 - Open vraag

Arbeidsparticipatie berekenen 1/2
Voorbeeld





In de tabel zie je naast het totaal het getal 10.980 staan. Dit zijn het aantal Nederlanders tussen de 15 en 67 jaar. In Nederland zijn er natuurlijk meer dan 10.980 mensen die tussen de 15 en 67 jaar zijn. We moeten dit getal dan ook vermeningvuldigen met 1.000. Dat kun je zien aan de (x 1.000). 

In Nederland zijn er dus 10.980 x 1.000 = 10.980.000 mensen tussen de 15 en 67 jaar

Slide 6 - Tekstslide

Arbeidsparticipatie berekenen 1/2
Voorbeeld





In Nederland zijn er dus 10.980 x 1.000 = 10.980.000 mensen tussen de 15 en 67 jaar

Er zijn 7.871.000 mensen tussen de 15 en 67 jaar die tot de beroepsbevolking horen. Om de arbeidsparticipatie uit te rekenen, kunnen we een verhoudingstabel maken.

Slide 7 - Tekstslide

Arbeidsparticipatie berekenen 2/2
Wat weten we dus? 
  • 10.980.000 mensen tussen de 15 en 67 jaar = totaal aantal mensen, dus 100%.
  • 7.871.000 mensen tussen de 15 en 67 jaar die tot de beroepsbevolking horen. Om de arbeidsparticipatie uit te rekenen, kunnen we een verhoudingstabel maken.


Op deze manier kunnen we uitrekenen dat de
totale arbeidsparticipatie 71,7% bedraagt.





Slide 8 - Tekstslide


Bereken de arbeidsparticipatie onder mannen.

Slide 9 - Open vraag


Bereken de arbeidsparticipatie onder vrouwen.

Slide 10 - Open vraag

(In)formele sector
Werk kunnen we verdelen over sectoren. We kennen de informele en de formele sector.

Werken in de formele sector wil zeggen dat het werk geregistreerd is (= bekend bij de overheid) en dat je hiervoor betaald krijgt en er belasting over betaalt. We noemen dit ook wel wit werk.

Slide 11 - Tekstslide

(In)formele sector
Als je werkt in de informele sector betekent het dat dit werk niet bekend (geregistreerd) is bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 

Het kan zijn dat je toch betaalt krijgt voor dit werk. Je betaalt hiervoor dan geen belasting. Dit noemen we zwart werk.

Als je niet betaalt krijgt voor dit werk, dan spreken we van vrijwilligerswerk of het werk in je huishouden. Dit noemen we grijs werk.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Zwartwerken
Zwartwerken is strafbaar. Daarnaast kleven er nog andere nadelen aan.

  1. Je riskeert een geldboete;
  2. Bij ziekte krijg je niet doorbetaald;
  3. Krijg je een ongeluk op werk? Dan ben je niet verzekerd en zijn de consequenties voor eigen rekening;
  4. De werkgever kan jou zonder reden van de één op de andere dag ontslaan;
  5. Ontslagen? Dan heb je geen recht op uitkering, je bent hier namelijk niet voor verzekerd. 

Slide 14 - Tekstslide

zwart werk
wit werk
grijs werk

Slide 15 - Sleepvraag

Algemene wet gelijke behandeling
Het is niet voor iedereen even gemakkelijk om een baan te zoeken. Allochtonen en oudere mensen vinden meestal minder snel een baan. In de Algemene Wet Gelijke Behandeling staat dat er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van bijvoorbeeld:

  1. Geslacht;
  2. Ras;
  3. Leeftijd;
  4. Afkomst.

Slide 16 - Tekstslide