naamvallen

naamvallen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

naamvallen

Slide 1 - Tekstslide

der-die-das-die/ ein*-eine-ein* -keine

-onderwerp
Die Frau  kauft ein Auto.

- naamwoordelijk deel van het gezegde
Der Mann ist der Vater meiner Freundin.

Slide 2 - Tekstslide

3
dem - der- dem- den / einem - einer- einem - keinen
- meewerkend voorwerp
Ich gebe dem Mädchen Informationen.

- voorzetsels naamval 3
Ich fahre mit der Bahn.

Keuzevoorzetsels : tijdsbepaling / ww+ voorzetsel = ergens zijn
Vor einem Jahr wohnte er in dieser Stadt.

Slide 3 - Tekstslide

4 den- die- das - die / einen - eine - ein* - keine
- lijdend voorwerp
Der Junge hat einen Führerschein.

- vorzetsel naamval 4
Wir fahren durch den Tunnel.

- keuzevoorzetsel : ww + vorzetsel drukt beweging uit.
Wir gehen 2 Tage pro Woche in die Schule.

Slide 4 - Tekstslide

Was hast du [de kinderen] alles erzählt?
A
die Kinder onderwerp 1
B
den Kindern meewerkend voorwerp 3
C
die Kinder Lijdend voorwerp 4

Slide 5 - Quizvraag

Ich habe [de] Bäcker einen zehn Euroschein gegeben.

A
1 onderwerp der
B
3 meewerkend voorwerp dem
C
4 Lijdend voorwerp den

Slide 6 - Quizvraag

Wo habe ich d____ Ausweis (m) hingelegt?

A
1 onderwerp der
B
3 meewerkend voorwerp dem
C
4 Lijdend voorwerp den

Slide 7 - Quizvraag

Leg bitte das Buch neben d___
Handy (o)

A
B
Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = dem
C
keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = dem
D
keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = das

Slide 8 - Quizvraag

Er sieht auf d____ Tachometer (m)
( kan ook onzijdig)

A
B
Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = dem
C
keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = dem
D
keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = den

Slide 9 - Quizvraag

A__ Montag haben wir Mathe, Englisch und Geschichte.

A
B
Keuzevoorzetsel + tijdsbepaling +3 = am
C
keuzevoorzetsel + ergens zijn +3 = am
D
keuzevoorzetsel + ergens heen +4 = an den

Slide 10 - Quizvraag

Er wohhnt bei sein__ Großeltern (mV)
A
onderwerp seine
B
lijdend voorwerp seine
C
voorzetsel +3 seinen
D
voorzetsel +4 seine

Slide 11 - Quizvraag

Wir haben die Wohnung für ein__
Woche (v) gemietet.
A
onderwerp eine
B
lijdend voorwerp eine
C
keuzevoorzetsel einer
D
voorzetsel naamval 4 eine

Slide 12 - Quizvraag

Kies uit: der / den
Wer ist d… Trainer(m) euerer Mannschaft?

Slide 13 - Open vraag

Kies uit: dein / deinem
Ist das dein… Buch (o)?

Slide 14 - Open vraag

persoonlijke voornaamwoorden
bezittelijke voornaamwoorden
bezittelijk: Er kauft mein* Handy (o)/ meinen Wagen/ meine Konzertkarte (v)
Alle bezittelijke voornaamwoorden horen bij de ein-Gruppe.
Ze staan voor een zelfstandig naamwoord

persoonlijk:
Ich kaufe, er sieht mich, Er gibt mir.
persoonlijke voornaamwoorden hebben per naamval een vorm.
Je hebt niets te maken met m/v/o/mv



Slide 15 - Tekstslide


Seht ihr uns schon?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

welke woorden horen bij de
ein-groep?
A
persoonlijke voornaamwoorden
B
bezittelijke voornaamwoorden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Hast du (mijn) Fahrrad gesehen?
Wat moet ik invullen?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Bij het persoonlijk voornaamwoord er, hoort het bezittelijk voornaamwoord ....
A
ihr(e)
B
sein(e)
C
dein(e)
D
mein(e)

Slide 20 - Quizvraag

Is Ihr persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Ich habe es ihr nicht erzählt.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 21 - Quizvraag

Ich habe (jou) gesehen.
Wat moet ik invullen?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Ohne (jullie) hatte ich das nicht geschafft?
Wat moet ik invullen?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Quizvraag


Ihr spielt Basketball.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag


Ihre Freundin spielt Basketball.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Is 'sein' in deze zin een persoonlijk of een bezittelijk voornaamwoord?

> Ich habe sein Buch nicht mitgenommen.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag


Seht ihr unsere Schule schon?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quizvraag