zintuigen

zintuigen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

zintuigen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zintuigen
  • prikkels uit de omgeving
  • opgevangen door 
              zintuigcellen
  • boodschap aan 
              hersenen via zenuwen = 
              impuls
  • centrale zenuwstelsel
zintuigen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zintuigcellen
Prikkels worden in het zintuig opgevangen door zintuigcellen

Een zintuigcel zet de prikkel om in een impuls

De adequate prikkel. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zintuigenstelsel
  1. Gezichtszintuig -ogen
  2. Gehoorzintuig -oren
  3. Reukzintuig - neus
  4. Smaakzintuig - tong
  5. Warmtezintuig -huid
  6. Koudezintuig - huid
  7. Drukzintuig - huid
  8. Tastzintuig - huid

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarnemen
Zintuig is een orgaan dat reageert op prikkels. 
Voorbeelden van prikkels zijn geur, geluid of licht



Slide 5 - Tekstslide

Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels
Prikkels = invloeden uit de omgeving
Waarnemen
Zintuigen zien en ruiken de patat --> zintuigen geven seintjes door aan je hersenen --> hersenen verwerken dit --> je neemt waar

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Impulsen
In zintuigen liggen zintuigcellen

Als een zintuigcel een prikkel opvangt ontstaat een impuls

Zenuwen leiden impulsen naar de hersenen

Slide 7 - Tekstslide

Impuls = elektrische signalen die door zenuwen worden vervoerd 

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bij iemand met de ziekte van Alzheimer gaan er hersencellen kapot. Een
alzheimerpatiënt kan soms niet meer goed waarnemen. Zo kan een donker vlak in de
vloer dan een gat lijken, waardoor alzheimerpatiënten niet meer verder durven lopen.

a In de ogen van een alzheimerpatiënt kunnen wel / geen impulsen ontstaan.
b De zenuwen van een alzheimerpatiënt kunnen wel / geen impulsen naar de hersenen
geleiden.
c Waardoor kan een alzheimerpatiënt toch niet goed waarnemen?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zijn prikkels elektrische impulsen?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er bestaan vele verschillende typen prikkels, maar impulsen zijn allemaal gelijk
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke volgorde worden prikkels verwerkt?
A
prikkels > zintuigen> hersenen>
B
impulsen> zintuigen> prikkels >hersenen
C
prikkels> zintuigen> impulsen > hersenen
D
Prikkels> hersenen >zintuigen > impulsen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering over prikkels en impulsen is NIET JUIST?
A
Prikkels worden via zenuwen vervoerd
B
Impulsen worden via zenuwen vervoerd
C
Impulsen kunnen in zintuigen en in de hersenen ontstaan
D
In een zintuig worden prikkels omgezet in impulsen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gedrag wordt gestuurd door prikkels en impulsen
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De functies van zintuigen zijn......
A
Prikkels en impulsen opvangen
B
Prikkels opvangen en impulsen afgeven
C
Prikkels afgeven en impulsen opvangen
D
Prikkels en impulsen afgeven

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

opperhuid

Slide 16 - Tekstslide

Opperhuid (epidermis)
De opperhuid is de huidlaag die je aan de buitenkant ziet. Op het eerste gezicht lijkt deze huidlaag misschien glad, maar de werkelijkheid is anders. Als je het huidoppervlak vergroot, dan zie je dat het bedekt is met ribbels, groeven, bobbels en knobbels. Je ziet ook openingen waardoor bijvoorbeeld de haren naar buiten komen, of waar de zweetklieren hun vocht door afscheiden. In de ribbels en groeven leven miljoenen bacteriën. De opperhuid bestaat uit meerlagig plaveiselepitheel. De dikte van de opperhuid is niet over het hele lichaam gelijk. Op je bovenarmen of voorhoofd is de opperhuid bijvoorbeeld dunner dan onder je voetzolen en op je handpalmen. Bij de opperhuid onderscheid je meerdere lagen. De buitenste of bovenste laag noem je de hoornlaag. De diepste of onderste laag heet de kiemlaag (moederlaag).
hoornlaag

Slide 17 - Tekstslide

Hoornlaag (stratum corneum)
De hoornlaag bestaat uit epitheelcellen die zich verhoornen. Door de verhoorning veranderen de cellen aan de oppervlakte van de hoornlaag in dode, platte, dunne, kernloze schilfers. De schilfers verlies je voortdurend, maar de verhoornde cellen uit de lagen eronder, vormen steeds een nieuwe laag schilfers. Op deze manier vervangt de opperhuid zichzelf continu. De opperhuid heeft een maand nodig om zichzelf volledig te vernieuwen. Op sommige plaatsen kan de hoornlaag heel dik zijn. In dat geval liggen er veel verhoornde cellen op elkaar en is er sprake van eelt. Je vindt eelt bijvoorbeeld op je voetzolen en in je handpalmen. De dode cellen aan de oppervlakte van de opperhuid worden bijeengehouden door zweet en talg (vetachtige stof gemaakt door talgklieren). Hierdoor ontstaat een natuurlijk, licht zuur vetlaagje en dat is een goede omgeving voor bacteriën die belangrijk zijn. Ziekmakende bacteriën kunnen niet leven in die omgeving. De bacteriën op de opperhuid noem je huidflora. Een gezonde huidflora draagt bij aan een gezonde huid en werkt als een schild tegen ziekmakende bacteriën en andere stoffen.
Huidskleur
De huidskleur is de kleur van de opperhuid. Die is voor ieder mens weer anders. Het pigment speelt hierbij een rol. Pigment is een stof die kleur weerkaatst (reflecteert). De pigmentstof die door cellen diep in de kiemlaag van de opperhuid wordt aangemaakt, noem je melanine. Nadat de melanine is aangemaakt, wordt deze opgenomen in de omliggende epitheelcellen. De hoeveelheid melanine die een mens aanmaakt, is erfelijk bepaald. De verschillen kunnen enorm zijn, van een bijna blanke tot diep donkere huid. Het melanine beschermt de huid tegen schadelijke effecten van het zonlicht, door het te weerkaatsen. Hoe langer je de huid blootstelt aan het zonlicht, hoe meer melanine wordt aangemaakt. Op die manier wordt de bescherming van de huid opgevoerd, zichtbaar aan het ‘bruinen’ van de opperhuid. Er is nóg een element dat invloed heeft op de kleur van de huid: de hoeveelheid rondcirculerend (zuurstofrijk) bloed in de huidlaag die onder de opperhuid ligt. Je kunt dit het duidelijkst zien bij mensen met een blanke huidskleur. Circuleert er veel bloed, dan wordt de kleur roze of dieper. Dit gebeurt bijvoorbeeld als je bloost. Stroomt er nauwelijks tot geen bloed, dan verliest de huid zijn roze kleur en wordt bleek wit. Is er ook nog sprake van zuurstofgebrek, dan wordt de kleur zelfs wat blauwachtig.
kiemlaag

Slide 18 - Tekstslide

Kiemlaag
De kiemlaag vormt zich door deling van nieuwe epitheelcellen. De nieuwgevormde cellen worden vanuit de kiemlaag via bovenliggende lagen naar de oppervlakte geduwd. De cellen van de kiemlaag en de cellen die naar boven worden geduwd, krijgen hun voeding uit de bloedvaten van de lederhuid. De opperhuid zelf bevat geen bloedvaten. Tijdens de reis van de kiemlaag naar de oppervlakte, veranderen de epitheelcellen: ze verhoornen zich. Dit wil zeggen dat het cytoplasma van de cellen wordt vervangen door taai, onoplosbaar, vezelachtig eiwit (keratine), waardoor de cellen doodgaan. Dit is niet voor niets, want het eiwit keratine zorgt ervoor dat de huid taai en waterafstotend is.
Hoornlaag (stratum corneum)
De hoornlaag bestaat uit epitheelcellen die zich verhoornen. Door de verhoorning veranderen de cellen aan de oppervlakte van de hoornlaag in dode, platte, dunne, kernloze schilfers. De schilfers verlies je voortdurend, maar de verhoornde cellen uit de lagen eronder, vormen steeds een nieuwe laag schilfers. Op deze manier vervangt de opperhuid zichzelf continu. De opperhuid heeft een maand nodig om zichzelf volledig te vernieuwen. Op sommige plaatsen kan de hoornlaag heel dik zijn. In dat geval liggen er veel verhoornde cellen op elkaar en is er sprake van eelt. Je vindt eelt bijvoorbeeld op je voetzolen en in je handpalmen. De dode cellen aan de oppervlakte van de opperhuid worden bijeengehouden door zweet en talg (vetachtige stof gemaakt door talgklieren). Hierdoor ontstaat een natuurlijk, licht zuur vetlaagje en dat is een goede omgeving voor bacteriën die belangrijk zijn. Ziekmakende bacteriën kunnen niet leven in die omgeving. De bacteriën op de opperhuid noem je huidflora. Een gezonde huidflora draagt bij aan een gezonde huid en werkt als een schild tegen ziekmakende bacteriën en andere stoffen.
Huidskleur
De huidskleur is de kleur van de opperhuid. Die is voor ieder mens weer anders. Het pigment speelt hierbij een rol. Pigment is een stof die kleur weerkaatst (reflecteert). De pigmentstof die door cellen diep in de kiemlaag van de opperhuid wordt aangemaakt, noem je melanine. Nadat de melanine is aangemaakt, wordt deze opgenomen in de omliggende epitheelcellen. De hoeveelheid melanine die een mens aanmaakt, is erfelijk bepaald. De verschillen kunnen enorm zijn, van een bijna blanke tot diep donkere huid. Het melanine beschermt de huid tegen schadelijke effecten van het zonlicht, door het te weerkaatsen. Hoe langer je de huid blootstelt aan het zonlicht, hoe meer melanine wordt aangemaakt. Op die manier wordt de bescherming van de huid opgevoerd, zichtbaar aan het ‘bruinen’ van de opperhuid. Er is nóg een element dat invloed heeft op de kleur van de huid: de hoeveelheid rondcirculerend (zuurstofrijk) bloed in de huidlaag die onder de opperhuid ligt. Je kunt dit het duidelijkst zien bij mensen met een blanke huidskleur. Circuleert er veel bloed, dan wordt de kleur roze of dieper. Dit gebeurt bijvoorbeeld als je bloost. Stroomt er nauwelijks tot geen bloed, dan verliest de huid zijn roze kleur en wordt bleek wit. Is er ook nog sprake van zuurstofgebrek, dan wordt de kleur zelfs wat blauwachtig.
lederhuid

Slide 19 - Tekstslide

Lederhuid (dermis)
De huidlaag onder de opperhuid heet de lederhuid. De grens tussen de opperhuid en de lederhuid verloopt grillig. De lederhuid is opgebouwd uit losmazig bindweefsel met stevige vezels (collageen) en daar zijn weer veel elastische vezels doorheen vervlochten. Hierdoor is de lederhuid zowel sterk, taai en elastisch als rekbaar. Deze rekbaarheid is niet onbeperkt. Wanneer de huid te veel wordt opgerekt, dan kunnen de elastische vezels scheuren. Je krijgt dan striemen (scheurtjes) in de lederhuid en de onderliggende huidlaag. Dit gebeurt nogal eens bij mensen die te dik zijn, of bij zwangere vrouwen. De stevige vezels in de lederhuid kunnen water vasthouden. Dit geeft de huid zijn spankracht. Als de huid ouder wordt, neemt dit vermogen om water vast te houden af. Hierdoor neemt ook de spankracht van de huid af en ontstaan er rimpels.
De lederhuid bevat verder veel bloedvaten, lymfevaten, uiteinden van de gevoelszenuwen, haarwortels met talgklieren, zweetklieren en cellen die een rol spelen bij de afweer. De afvoerbuizen van de talgklieren en de zweetklieren gaan dwars door de opperhuid heen.
onderhuids bindweefsel

Slide 20 - Tekstslide

Onderhuids bindweefsel
Het onderhuids bindweefsel is de diepe laag die nét onder je huid ligt. Het onderhuids bindweefsel is onlosmakelijk verbonden met je huid. Deze laag is veel losser van samenstelling dan de opperhuid en lederhuid. Het vormt de verbinding tussen de bovenliggende huidlagen en de onderliggende spieren en botten. Het onderhuids bindweefsel is opgebouwd uit losmazig bindweefsel, waarin zich ook stevige en elastische vezels bevinden. Het onderhuids bindweefsel bevat veel bloedvaten en zenuwvezels en is daarnaast rijk aan vetweefsel. Dit vetweefsel is een beschermend kussen voor de onderliggende weefsels en organen, maar is ook reservevoedsel en belangrijk voor het vasthouden van warmte in je lichaam. Vetweefsel biedt bescherming tegen afkoelen bij koude. Hoeveel vetweefsel je onderhuids bindweefsel bevat, hangt voor een belangrijk deel af van je eetgewoonten.
wonden

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een wond?
Het begrip wond wordt op verschillende manieren gedefinieerd. Een veel gebruikte en zeer brede definitie is:
Een wond is een verbreking van de natuurlijke samenhang van levend weefsel.
Een indeling van wonden is:
open en gesloten wonden;
de oorzaak van de wond;
de kleur van de wond.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Er is sprake van een open wond wanneer de samenhang in alle lagen van de huid of het slijmvlies verbroken is. De huid of het slijmvlies is dus niet meer intact. Voorbeelden zijn snijwonden, steekwonden en chirurgische wonden.


Bij een gesloten wond zijn niet alle lagen van de huid of het slijmvlies doorbroken. De buitenste laag van de huid of het slijmvlies is intact, het inwendig weefsel is beschadigd. Voorbeelden zijn bloeduitstortingen (hematomen) en kneuzingen (contusies).
Bij een brandwond moet je eerst:
A
10-15min spoelen met koud water
B
10-15min spoelen met lauw water
C
10-15 min spoelen met warm water
D
Spoelen?

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

primaire wondgenezing
Als de wondgenezing zonder problemen verloopt, is er sprake van primaire wondgenezing. 

Slide 25 - Tekstslide

 Doordat het bloed in contact komt met de buitenlucht, komt er een stollingsproces op gang. Het bloed stolt en vormt een korst. Deze korst is de natuurlijke bescherming voor de wond. Onder de korst geneest de wond. Als de genezing voltooid is, valt de korst eraf. Als de wondgenezing zonder problemen verloopt, is er sprake van primaire wondgenezing. Een chirurgische wond die meteen gesloten (gehecht) wordt, is hier een goed voorbeeld van.
secundaire wondgenezing.
De wond is genezen als de laatste fase is afgerond. De drie fasen van secundaire wondgenezing zijn:

  • reactiefase
  • regeneratiefase
  • rijpingsfase.


Slide 26 - Tekstslide

Reactiefase
In de reactiefase probeert het lichaam, als reactie op een wond, het bloedverlies te beperken. Er ontstaat een bloedstollingsproces en de bloedvaten in het wondgebied trekken zich samen. Het stolsel sluit de wond af en geeft bescherming tegen binnendringende micro-organismen.
In het wondgebied bevinden zich dan dode cellen en vaak ook micro-organismen. Deze moeten worden opgeruimd voordat zich nieuw weefsel kan vormen. Vanuit de capillairen treden witte bloedcellen het wondgebied binnen. Deze zorgen voor het opruimingsproces. Tijdens dit proces treden de ontstekingsverschijnselen op, zoals roodheid, warmte, pijn en zwelling. Als het debris (afvalresten) verwijderd is, kan de volgende fase beginnen.
Regeneratiefase
De regeneratiefase is de herstelfase. Het weefsel dat verloren is gegaan, wordt vervangen door nieuw weefsel. Dit nieuwe weefsel heet granulatieweefsel. Het is vochtig, helder rood en korrelig. Voor de opbouw van dit weefsel zijn eiwitten, mineralen, vitamine A en C, groeifactoren, enzymen en hormonen nodig. Bij een tekort aan een of meer van deze stoffen stagneert de wondgenezing. Als de vorming van granulatieweefsel afgerond is, groeit het bovenste deel van de huid (epidermis) weer aan. Dit weefsel is in het begin nog erg dun en kwetsbaar.
Rijpingsfase
In de rijpingsfase ontwikkelt het granulatieweefsel zich tot een dun soepel en wit bindweefsel.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huidaandoeningen

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

krentenbaard

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies