BSR 04/03 2ha Spelling §12 t/m §14

Open je boek op blz. 264-265.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§13 Werkwoordsvormen en werkwoordstijden.
§14 Homofone werkwoorden
Voordat we beginnen:
2HA
SPELLING
timer
2:00
CURSUS 7:
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open je boek op blz. 264-265.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§13 Werkwoordsvormen en werkwoordstijden.
§14 Homofone werkwoorden
Voordat we beginnen:
2HA
SPELLING
timer
2:00
CURSUS 7:

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden in de gebiedende wijs spellen.
  • Je kunt alle werkwoordsvormen herkennen en spellen.
  • Je kunt alle werkwoordstijden herkennen en vormen,.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:
  • Verder met Cursus 7: Spelling.
  • Herhalen in LessonUp.
  • De uitleg van §12 en §13 herhalen.
  • Een aantal huiswerkvragen bespreken in LessonUp.
  • Uitleg van paragraaf 14.
  • Afronden.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide




De gebiedende wijs (gw)
blz. 264.

Slide 5 - Tekstslide

Gebiedende wijs
In een zin in de gebiedende wijs staat geen onderwerp. De gebiedende wijs is hetzelfde als de ik-vorm van het werkwoord en die staat op de eerste plaats in de zin.

Pas op voor die gevaarlijke wegen!
Slaap morgen maar even lekker uit.

Slide 6 - Tekstslide



je in deze situaties:

  • Bevel: Zet je glas in de vaatwasser!
  • Advies: Slaap morgen maar even lekker uit.
  • Opdracht/instructie: Sla die bal over het tennisnet.
  • Waarschuwing: Pas op voor het onweer!
  • Verbod: Doe dat dat maar niet.
De gebiedende wijs gebruik 

Slide 7 - Tekstslide

Appeltaart maken

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een samenstelling?
A
avon+tuur = avontuur
B
melk + pak = melkpak
C
honger+ig = hongerig

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen samenstelling?
A
jongensboek
B
stadsschouwburg
C
gewitte
D
apetrots

Slide 12 - Quizvraag

De gebiedende wijs heeft geen onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen gebiedende wijs?
A
Stop daarmee!
B
Ga weg!
C
Kom hier1
D
Laten we gaan!

Slide 14 - Quizvraag


Gebiedende wijs:
... daarmee op!


A
Hout
B
Houd
C
Hou
D
Houdt

Slide 15 - Quizvraag

Weglatingsstreepje
blz. 254-255.
Werkwoords-vormen en werkwoords-tijden

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoordsvormen
Je hebt geleerd dat werkwoorden verschillende vormen kunnen hebben. Hier staan ze nog eens op een rijtje:
  • infinitief (het hele werkwoord, de wij-vorm): werken, lopen
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): werk, loop,
  • persoonsvorm verleden tijd (pvvt): werkte, liep
  • gebiedende wijs (gw): werk, loop
  • voltooid deelwoord (vd): gewerkt, gelopen
  • onvoltooid deelwoord (ovd): werkend, lopend. 

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordstijden
Het Nederlands kent acht werkwoordstijden
  • onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): 
  • onvoltooid verleden tijd (ovt): 
  • voltooid tegenwoordige tijd (vtt): 
  • voltooid verleden tijd (vvt): 
  • onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (ottt): 
  • onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt):
  • voltooid tegenwoordig toekomende tijd (vttt):
  • voltooid verleden toekomende tijd (vvtt);

Slide 18 - Tekstslide

Zo herken je de werkwoordstijden
1. Staat er een vorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin? Ja? Dan is de zin voltooid. Schrijf een v op plaats 1 van de afkorting. Nee? Dan is de zin onvoltooid. Schrijf een o op de plaats van de afkorting.

2. Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige of de verleden tijd? Schrijf een t of een v op de tweede plaats van de afkorting.

3. Staat er een vorm van zullen in de zin? Ja? Dan is de zin toekomend. Schrijf een t op de derde plaats van de afkorting. Nee? Dan is dat niet het geval. Laat de derde plaats van de afkorting open.
4. Schrijf op de laatste plaats de t van tijd

Slide 19 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 20 - Tekstslide

Dina gaat naar de bioscoop.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 21 - Quizvraag

Dina ging naar de bioscoop.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 22 - Quizvraag

Dina is naar de bioscoop gegaan.

A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 23 - Quizvraag

Het gebrek aan aan ingrediënten voor appeltaart zou een probleem kunnen worden.
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
B
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
D
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 24 - Quizvraag

Dina zal naar de bioscoop zijn gegaan.
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
B
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
D
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 25 - Quizvraag

Dina zou naar de bioscoop gaan.
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
B
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
D
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 26 - Quizvraag

§14 Homofone werkwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Homofone werkwoorden
Homofoon = gelijk van klank

Homofone werkwoordsvormen = werkwoorden die hetzelfde klinken, maar verschillend geschreven worden. 

Slide 28 - Tekstslide

Een voorbeeld
betaalt - betaald
Hij betaalt de rekening.
Hij heeft de rekening betaald.
Je spreekt beide vormen hetzelfde uit, maar je schrijft ze anders. Dat kom omdat 'betaalt' een persoonsvorm tegenwoordige tijd is en 'betaald' een voltooid deelwoord. Je moet de soort werkwoord herkennen, voordat je homofone werkwoorden goed kunt spellen.

Slide 29 - Tekstslide

-d of -dt?
Bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud is vaak de keuze tussen -d en -dt een probleem. Je hoort het verschil tussen -d en -dt niet, maar je schrijft het wel. Dit is alleen het geval bij werkwoorden met in de infinitief (wij-vorm) een -d voor de uitgang -en, zoals aanmelden, antwoorden en landen.

Slide 30 - Tekstslide

-d of -dt?
Bepaal eerst het onderwerp dat bij de persoonsvorm hoort.

Kies vervolgens voor -d als:
  • Het onderwerp het woord ik is.
Ik laad mijn telefoon op.
Antwoord ik voor mijn beurt?
  • Het onderwerp het woord jij of je is dat achter de persoonsvorm staat. 
Meld jij ons even aan?





Slide 31 - Tekstslide

-d of -dt?
Kies voor -dt:

  • in alle andere gevallen in het enkelvoud.

Het vliegtuig landt om drie uur.
Je laadt mijn iPad toch wel op tijd op? 
Verbrandt jouwvader zijn tuinafval?
De docent raadt je (= jou) aan goed te leren voor de toets.
Welke minister beantwoordt de vraag?






Slide 32 - Tekstslide


Bij werkwoorden met in de infinitief geen -d voor de uitgang -en krijg je dus nooit -dt: vormen als *beroofdt of *verbouwdt bestaan niet, want in beroven en verbouwen zit geen d.
In de verleden tijd komt geen dt voor!

Slide 33 - Tekstslide

Welke vorm is juist?
A
Je raadt nooit hoeveel kilometers ik heb gelopen!
B
Je raad nooit hoeveel kilometers ik heb gelopen!

Slide 34 - Quizvraag

(redden, pvtt) ______________ je het wel om nog voor het eten weer thuis te zijn?

Slide 35 - Open vraag

Hij ... (foppen, pvtt) zijn broertje regelmatig.

Slide 36 - Open vraag

Jij ... (raden, pvtt) nooit wat ik vandaag heb gedaan!

Slide 37 - Open vraag

Aan het werk
Optie A
Zelfstandig maken
Optie B
(Als optie A klaar is)
Optie C
(Als optie A klaar is)
Maken: 

Cursus 7: Spelling 
§14 Homofone werkwoorden
(blz. 268).

Opdracht 1 en 2.


Oefenen met de trainer (online leeromgeving via Magister leermiddelen).

Kies uit trainingsopdracht 1, 2 of 3.

Maak een samenvatting van spelling §4 t/m §6 en §12 t/m 14. Gebruik voorbeelden uit het boek en bedenk zelf voorbeelden.

Slide 38 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden in de gebiedende wijs spellen.
  • Je kunt alle werkwoordsvormen herkennen en spellen.
  • Je kunt alle werkwoordstijden herkennen en vormen,.
Lesdoelen

Slide 39 - Tekstslide

Welke vragen heb je nog?

Slide 40 - Open vraag

'Ik kan werkwoorden in de gebiedende wijs correct spellen.'
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 41 - Poll

'Ik kan homofone werkwoorden correct spellen.'
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 42 - Poll

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 43 - Quizvraag

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 44 - Quizvraag

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 45 - Quizvraag

Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind

Slide 46 - Quizvraag

Wie heeft nog een vraag over grammatica zinsdelen?

Slide 47 - Tekstslide