,

NH2 - Spelling - Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

N E D E R L A N D S
Welkom
Voorbereiding les:
- Materiaal op tafel
- Zitten volgens plattegrond
- Inloggen LessonUp
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

N E D E R L A N D S
Welkom
Voorbereiding les:
- Materiaal op tafel
- Zitten volgens plattegrond
- Inloggen LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 7 - Spelling
1. Lesdoelen
2. Uitleg werkwoordsvormen en werkwoordstijden
3. Samen oefenen
4. Zelfstandig aan het werk
5. Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden in de gebiedende wijs spellen.
  • Je kunt alle werkwoordsvormen herkennen en spellen.
  • Je kunt alle werkwoordstijden herkennen en vormen,.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 4 - Tekstslide

tussenletter
A
hogenschool
B
hogeschool

Slide 5 - Quizvraag

Gebiedende wijs

A
Wordt niet boos!
B
Word niet boos!
C
Wort niet boos!

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een samenstelling?
A
avon+tuur = avontuur
B
melk + pak = melkpak
C
honger+ig = hongerig

Slide 7 - Quizvraag

De gebiedende wijs heeft geen onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is geen samenstelling?
A
jongensboek
B
stadsschouwburg
C
gewitte
D
apetrots

Slide 9 - Quizvraag

Tussenletters
A
Dorpstraat
B
Dorpsstraat

Slide 10 - Quizvraag

Samenstellingen
A
groentesoep
B
groentensoep

Slide 11 - Quizvraag


Gebiedende wijs:
... daarmee op!


A
Hout
B
Houd
C
Hou
D
Houdt

Slide 12 - Quizvraag

Weglatingsstreepje
blz. 254-255.
Werkwoords-vormen en werkwoords-tijden

Slide 13 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoordsvormen
Je hebt geleerd dat werkwoorden verschillende vormen kunnen hebben. Hier staan ze nog eens op een rijtje:
  • infinitief (het hele werkwoord, de wij-vorm): werken, lopen
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): werk, loop,
  • persoonsvorm verleden tijd (pvvt): werkte, liep
  • gebiedende wijs (gw): werk, loop
  • voltooid deelwoord (vd): gewerkt, gelopen
  • onvoltooid deelwoord (ovd): werkend, lopend. 

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoordstijden
Het Nederlands kent acht werkwoordstijden
  • onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): 
  • onvoltooid verleden tijd (ovt): 
  • voltooid tegenwoordige tijd (vtt): 
  • voltooid verleden tijd (vvt): 
  • onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (ottt): 
  • onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt):
  • voltooid tegenwoordig toekomende tijd (vttt):
  • voltooid verleden toekomende tijd (vvtt);

Slide 16 - Tekstslide

Zo herken je de werkwoordstijden
1. Staat er een vorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin? Ja? Dan is de zin voltooid. Schrijf een v op plaats 1 van de afkorting. Nee? Dan is de zin onvoltooid. Schrijf een o op de plaats van de afkorting.

2. Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige of de verleden tijd? Schrijf een t of een v op de tweede plaats van de afkorting.

3. Staat er een vorm van zullen in de zin? Ja? Dan is de zin toekomend. Schrijf een t op de derde plaats van de afkorting. Nee? Dan is dat niet het geval. Laat de derde plaats van de afkorting open.
4. Schrijf op de laatste plaats de t van tijd

Slide 17 - Tekstslide

Verhuizen jullie naar Schiedam?

A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 18 - Quizvraag

Pierre kon heel goed koken.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 19 - Quizvraag

Op de atletiekbaan in Zeewolde heeft Maher het baanrecord kunnen breken.

A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 20 - Quizvraag

Het gebrek aan aan ingrediënten voor appeltaart zou een probleem kunnen worden.
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
B
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
D
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 21 - Quizvraag

Het probleem met de handhaving zal niet kleiner geworden zijn.
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
B
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
D
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 22 - Quizvraag

Hij ... (foppen, pvtt) zijn broertje regelmatig.

Slide 23 - Open vraag

Jij ... (raden, pvtt) nooit wat ik vandaag heb gedaan!

Slide 24 - Open vraag

ovt : We ... (uitladen) de auto ....

Slide 25 - Open vraag

Wij ... (schaatsen, pv vt) vroeger heel veel.

Slide 26 - Open vraag

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Cursus 7 - §13
Opdracht 1 tot en met 4
Hoe:
In de online methode. Je kunt direct nakijken. 
Hulp:
Theorie van §13 
Tijd:
Tot het einde van deze les.
Klaar:
Oefen in de online methode met de trainer. Cursus Spelling of maak de extra opdrachten.

Slide 27 - Tekstslide

Zo herken je de werkwoordstijden
1. Staat er een vorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin? Ja? Dan is de zin voltooid. Schrijf een v op plaats 1 van de afkorting. Nee? Dan is de zin onvoltooid. Schrijf een o op de plaats van de afkorting.

2. Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige of de verleden tijd? Schrijf een t of een v op de tweede plaats van de afkorting.

3. Staat er een vorm van zullen in de zin? Ja? Dan is de zin toekomend. Schrijf een t op de derde plaats van de afkorting. Nee? Dan is dat niet het geval. Laat de derde plaats van de afkorting open.
4. Schrijf op de laatste plaats de t van tijd

Slide 28 - Tekstslide