Wat ga je doen?
1. Je typt je verhaal in Classroom over.
2. Onderstreep de woorden die te maken hebben met
-ruimte (locatie en het weer)
-zintuigen (horen, voelen, zien, ruiken, proeven)
3. Voeg zintuigen toe, dus wat hoort, ziet, voelt, ruikt en/of proeft de ik-persoon?
Huiswerk donderdag 16/5 : neem een (alledaags) object van thuis mee.