do. 5 juni 6.3 Verwijswoorden

4 juni 6.3 Verwijswoorden
Mavo 1 periode 5
week 35 2e les (5 juni)

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4 juni 6.3 Verwijswoorden
Mavo 1 periode 5
week 35 2e les (5 juni)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
Lezen: in je eigen leesboek!
Agenda (hw. bespreken/noteren)
Startopdracht
Instructie 6.3 
~pauze~
Zelfstandig werken 6.3
Afsluiting

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies









Volgende les: 11 juni
start 6.4 trappen van vergelijking



 Huiswerk 11 juni:
* opdracht 3 en 4 van blz. 223
* opdracht 1 blz. 225


 VOOR IN DE AGENDA: 

Slide 4 - Tekstslide

Ik ga nog een gedicht voordragen.
Dat gaan jullie over een paar weken ook doen.
Ik heb nu het gedicht 'Vuilniszakken van Viktor Vroomkoning' gekozen. 
Ik heb het gedichtje gekozen, omdat ik het eind verrassend vond. 
Huiswerk check✓
Opdracht 5 en 6 blz. 221
1. die postpakketten
dit bestelbusje
2. dat meisje
dat punkkapsel
3. deze huisarts
dit gezondheidscentrum
4. de derde generatie
dit familiebedrijf
5. dat krantenartikel
de verkeersveiligheid
6. dit auto-onderdeel
die autosloperij
1. Heb jij dat toegangsbewijs voor die tentoonstelling ontvangen?
2. Het doelpunt in deze uitwedstrijd was prachtig. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht
Vul het ontbrekende woord in. 
Kies uit: deze, die, dit of dat
1. Rob kocht een nieuwe kano, ..... hij op internet had gezien. 
2. Frankrijk heeft een nieuwe regering. ... gaat komende week aan het werk. 
3. Bedankt voor het mooie cadeau. ..... wilde ik graag hebben. 
4. Hier zijn de gympen ..... je zocht. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel 6.3



Je leert de verwijswoorden deze, die, dit en dat 
op de juiste manier gebruiken. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste verwijswoord.

... huis
A
die
B
dat

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste verwijswoord.

... koptelefoon
A
die
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste verwijswoord.

... fiets
A
deze
B
dit

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste verwijswoord.

... plaatje
A
deze
B
dit

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6.3 Verwijswoorden 
-> verwijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is. 
Zie startopdracht: 
Waar wordt naar verwezen in elke zin? Is dat een 'de-' of 'het-woord'? 
1. Rob kocht een nieuwe kano, ..... hij op internet had gezien.
2. Frankrijk heeft een nieuwe regering. ... gaat komende week aan het werk.
3. Bedankt voor het mooie cadeau. ..... wilde ik graag hebben.
4. Hier zijn de gympen ..... je zocht.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden: die/deze en dit/dat 
  • Naar 'de-woorden' (m/v) wijs je terug met deze en die: 
een nieuwe kano (= de kano), die (-> kano) hij op internet had gezien. (die verwijst verder weg: op internet en niét hier!)
  • Naar 'het-woorden' (o) met dit en dat: 
het mooie cadeau = dat (-> cadeau) wilde ik graag hebben. 
Ezelsbruggetje:
De (eindigt op -e) > deze/die (eindigt op -e)
Het (eindigt op -t) > dit/dat (eindigt op -t)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom verwijzen in een tekst?
Met verwijswoorden kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt in een tekst. 
Op die manier maak je een tekst leesbaarder.
"Dat boek dat jij daar neer hebt gelegd. Heb jij dat nog nodig?"
i.p.v. 
Het boek, het boek dat jij daar neer hebt gelegd, heb jij het boek dat jij daar neergelegd hebt nog nodig? 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inoefenen
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies het goede verwijswoord!

De appel ... ik gisteravond at.
A
die
B
dat

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het goede verwijswoord!

De oplader ... ik laatst kocht, is stuk.
A
die
B
dat

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het goede verwijswoord!

Er loopt een losgebroken stier op de snelweg. .... is erg gevaarlijk.
A
die
B
dat

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het goede verwijswoord!

Wanneer begint de zomervakantie en hoelang duurt ..... eigenlijk?
A
die
B
dat

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jasper had om tien uur een afspraak bij de tandarts, maar hij is .... vergeten. 
de
het 
deze
dit
die
dat

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sanne kocht............... rode kano, 
............. ze op internet had gezien.  
de
het 
deze
dit
die
dat

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Daar staat een koffiezetapparaat ............. het niet meer doet.
de
het 
deze
dit
die
dat

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De leraar legde de regel uit met een voorbeeld, .... hij op het digibord schreef.
...... regel is behoorlijk lastig te onthouden. 
de
het 
deze
dit
die
dat

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan het juiste verwijswoord kiezen.
A
Ja!
B
Nee, ik heb nog extra uitleg nodig.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Pak je boek erbij op blz. 223. 

Maak opdracht 2 t/m 4 in je schrift. 

Opdracht 2: hele zin. 
Opdracht 3: het juiste verwijswoord. 
Opdracht 4: hele zin. 

Klaar? Maak opdracht 1 van blz. 225 in je schrift. 
timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je kan op de juiste manier verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke ('de-woorden') en onzijdige ('het-woorden')  woorden. 

Volgende les
6.3 herhalen 
start 6.4 Trappen van vergelijking 
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies