Voegwoord

Lesdoelen
- Je leest in het boek Zes seconden.
- Je oefent je leesvaardigheid.
- Je frist je kennis van grammatica woordsoorten op.
- Je kunt nevenschikkende en een onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
- Je leest in het boek Zes seconden.
- Je oefent je leesvaardigheid.
- Je frist je kennis van grammatica woordsoorten op.
- Je kunt nevenschikkende en een onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
- Welkom en planning komende tijd (5 min)
- Lezen Zes seconden (20 min)
- Terugblik: bijwoordelijke bepaling (5 min)
- Leesopdracht (15 min)
- Uitleg: Grammatica woordsoorten en voegwoord (10 min)
- Zelfstandig werken (10 min)
- Afsluiting  (5 min)

Slide 2 - Tekstslide

Gebruik je molboekje voor het maken van aantekeningen 

Noteer:
(Literaire begrippen:) personages (wat weet je van ze?), ruimte, tijd, spanning en perspectief.

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
Grammatica zinsontleden
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijk bepaling

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
Nakijken

Slide 5 - Tekstslide

Aan de slag
1. Maak de opdracht van de Planning Leesvaardigheid op online Nieuw Nederlands. 
Klaar? 
Neem dan de toetsstof nog eens goed door (huiswerk woensdag 12 januari in Magister) 
OF:
Lees dan verder in H2 van Zes seconden

Slide 6 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
- Lidwoord
- Zelfstandig naamwoord
- Bijvoeglijk naamwoord
- Werkwoord
- Persoonlijk voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord
- Voegwoord

Slide 7 - Tekstslide

Lidwoord (lw)
de, het en een
Een lidwoord (lw) hoort bij een zelfstandig naamwoord

De regen valt met bakken uit de hemel 
Het regent pijpenstelen. 

Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Voor een zelfstandig naamwoord (zn) staat vaak een lidwoord of je kunt het ervoor zetten.

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: geeft aan van welke stof iets gemaakt is. 


Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord en  bezittelijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon, dier of ding aan.
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Let op bij
je, haar, jullie, ons en hun
Deze kunnen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord zijn. 
Twijfel je?
Vervang het woord dan door hij, hem of zijn. 
Als je hij of hem kunt gebruiken, dan is het een pers. vnw.
Als je zijn kunt gebruiken, dan is het bezit. vnw.

Slide 13 - Tekstslide

Voegwoorden (verbinden)
1. Nevenschikkend voegwoord: verbinden twee woorden, woordgroepen of hoofdzinnen. 
dus, en, maar, of en want
2. Onderschikkend voegwoord: verbinden een hoofdzin en een bijzin.
zoals: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra. 

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de opdrachten van de Planning Voegwoord 
Klaar:
Neem dan de toetsstof nog eens goed door (huiswerk woensdag 12 januari in Magister)
OF:
Lees dan verder in H2 van Zes seconden

Slide 15 - Tekstslide