Examenvoorbereiding

CPE PRAKTIJKEXAMEN
Hierbij wil ik jullie informatie geven voor de start van het examen op maandag 14 maart en donderdag 17 maart.
De tijden zijn: Maandag 14 maart 08:30-16:00 (examen start stipt 08:45)
Donderdag 17 maart: 08:30-14:00 (examen start stipt 08:45)
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Beeldende vormingMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

CPE PRAKTIJKEXAMEN
Hierbij wil ik jullie informatie geven voor de start van het examen op maandag 14 maart en donderdag 17 maart.
De tijden zijn: Maandag 14 maart 08:30-16:00 (examen start stipt 08:45)
Donderdag 17 maart: 08:30-14:00 (examen start stipt 08:45)

Slide 1 - Tekstslide

We zitten deze dagen in lokaal 117. Alleen de examenleerlingen en docenten mogen in het lokaal. Nodig dus niet gezellig vrienden uit om even je werk te bekijken, dit mag niet volgens het examenregelement.
Er mogen ook geen foto's worden gemaakt en telefoons zijn ook niet toegestaan!

Slide 2 - Tekstslide

TIPS
Dan nog 7 tips, lees ze nu door en herhaal dit de avond voor het examen nogmaals!!

Het magazine= boekje met het examenthema. Bekijk het goed. Hierbij is ook een website: www.ntr22.nl
klik op de verschillende afbeeldingen en thema's en laat je inspireren!!
video's met uitleg van de begrippen klik hier: https://www.loom.com/share/folder/64b19a4a2d834a7bb19c35f98337ec4c

Slide 3 - Tekstslide

tip 1
1. Weet het verschil tussen voorstelling en vormgeving. KEN HET SCHEMA UIT JE HOOFD en schrijf dit op een papiertje wanneer je examen start! Zo kun je daar altijd op terugvallen tijdens het invullen van het boekje en bij het maken van het examen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Tip 2
oriënteren: je gaat afbeeldingen zoeken. Zorg dat je echt verschillende afbeeldingen zoekt. Je moet breed onderzoeken dus associeer ook verder door dan je eerste gedachte. Laat je niet leiden door een idee wat je misschien nu al wel hebt voor het eindproduct maar zorg dat je veel verschillende dingen onderzoekt

Slide 6 - Tekstslide

wat is breed onderzoeken?

Slide 7 - Woordweb

Tip 3
Beeldend onderzoek: maak niet alleen maar potlootschetsen. Uiteraard zijn potlootschetsen ook goed, maar je moet ook de vormgeving onderzoeken (met potlootschetsen onderzoek je alleen de voorstelling). Dus probeer dingen uit met materialen, kleuren, knippen, plakken, scheuren. Doe maar GEK, het brengt je echt op nieuwe ideeën.

Slide 8 - Tekstslide

Tip 4
tijdens het maken van je werkstuk kijk niet teveel naar wat er om je heen gebeurt, het gras is bij de buren altijd groener en misschien wordt je daardoor afgeleid omdat je het gevoel hebt dat het niet goed genoeg is. Twijfel niet aan jezelf maar pak door! Maak ook niet iets na wat je gevonden hebt op internet (pinterest) of wat je ziet bij je buurvrouw maar maak je eigen product ontstaan uit je eigen proces! 
DUS ZORG DAT ER EEN IDEE, GEDACHTE ACHTER JE WERKSTUK ZIT!!

Slide 9 - Tekstslide

Tip 5
Zorg dat je alle schetsen, tekeningen, proefjes etc Nummert. Zo weet jij (en ik, de beoordelaar) nog precies in welke volgorde je wat hebt gemaakt. Dat is ook heel fijn tijdens de presentatie want dan kan je dat laten zien, en daardoor ook laten zien welke keuzes je hebt gemaakt.

Slide 10 - Tekstslide

Tip 6
Vul je boekje volledig in, kijk goed naar de begrippen die er in staan en vul niet maarzo wat in. Je kent je begrippen, je weet het schema, dus dat moet goed komen!

Slide 11 - Tekstslide

Tip 7
Geef in je presentatie inzicht in wat er allemaal door jou hoofd is gegaan tijdens het maken van dit examen. Dit zorgt er ook voor dat je niet maar zo iets maakt omdat je het mooi vind maar omdat er ook een bepaalde betekenis of idee achter zit.

Slide 12 - Tekstslide

Waarom moet je, je schetsen nummeren?

Slide 13 - Open vraag

Bij je beeldend onderzoek niet
alleen potlootschetsen maar ook...

Slide 14 - Woordweb

De volgende begrippen komen veel in de examens en toetsvragen terug

Slide 15 - Tekstslide


Voorstelling


Dat gaat over wat er “gebeurt” op een schilderij of in een beeld. Wat stelt het voor? Wat zie je precies? Wat zijn de onderwerpen op het kunstwerk? Welke mensen, dieren, voorwerpen, gebeurtenissen, omgeving en achtergrond zie je? En welke symbolen zie je in het kunstwerk en wat betekenen die?

Slide 16 - Tekstslide

Over de voorstelling van het schilderij hiernaast (‘Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen‘ van Jan Steen) kun je bijvoorbeeld het volgende zeggen:

Slide 17 - Tekstslide

  • Je ziet een huiskamer met volwassenen en kinderen. Het zal een gezin zijn. Je ziet ook dieren, zoals een hond en een papegaai. Het is een vrolijke boel, maar de volwassenen geven niet echt het goede voorbeeld. Ze drinken alcohol en laten de kinderen zelfs roken. De papegaai staat symbool voor naäpen: de kinderen zullen het slechte gedrag van de volwassenen overnemen.

Slide 18 - Tekstslide

Vormgeving


Dat gaat over hoe het kunstwerk is gemaakt. Bijvoorbeeld: Hoe zijn de materialen verwerkt? Welke vormen en kleuren zijn gebruikt en op welke manier? Wat heeft de kunstenaar gedaan met de compositie? Heeft het kunstwerk textuur, ruimtewerking of lichtwerking?

Slide 19 - Tekstslide

Wat kan je zeggen over de vormgeving van het beeld hiernaast, ‘Vogel in de ruimte‘ van Constantin Brancusi


  • Het beeld is abstract gemaakt, er zitten haast geen details van een vogel meer aan. Je kunt alleen nog de puntige snavel en de knik bij de staart herkennen, en natuurlijk het gestroomlijnde lijf van een vogel. Dit lijf is helemaal glad gepolijst waardoor een snelle vorm is ontstaan, zo snel als een vogel vliegt. De kleur is goud, van het opgepoetste bronzen materiaal. Het weerkaatst licht, alsof de zon erop schijnt. Het beeld staat verticaal rechtop, alsof de vogel als een raket de ruimte in zal schieten.

Slide 20 - Tekstslide

Aspecten


Lees “dingen”, bijvoorbeeld: “Noem twee aspecten van de vormgeving van ‘Impressie – zonsopgang’ van Claude Monet (lees: twee dingen die met de vormgeving te maken hebben) waaraan je kunt zien dat het schilderij een indruk van de werkelijkheid is.”

Antwoord:

  1. Het schilderij is in snelle, ruwe kwaststreken geschilderd, waardoor de afbeelding wat vervaagd is.
  2. Er zijn geen omtreklijnen van de vormen geschilderd.

Slide 21 - Tekstslide

Kenmerken
De eigenschappen van iets; aan de eigenschappen kun je iets herkennen, bijvoorbeeld: “Noem twee kenmerken van een Franse baroktuin.”

Antwoord:

  1. Een symmetrieas verdeelt de tuin precies (spiegelend) in tweeën.
  2. De natuur wordt geordend in geometrische vormen.

Slide 22 - Tekstslide

Redenen


Het “waarom” van iets, bijvoorbeeld: “Noem twee redenen waarom Claes Oldenburg deze ‘Bowling Pins‘ zo groot heeft gemaakt.”

Antwoord:

  1. Inhoudelijke reden: de kunstenaar wil je verrassen. Het grote formaat versterkt het vreemde effect van een bowlingspel langs de weg.
  2. Functionele reden: door het grote formaat kun je op het kunstwerk klimmen (deze kunstenaar vindt dat dat mag).

Slide 23 - Tekstslide

Effect
Het “gevolg” van iets, bijvoorbeeld: “Noem een effect van de gaten in de ‘Sun Tunnels’ van Nancy Holt”

Antwoord:

  • Het licht dat door de gaten schijnt vormt sterrenstelsels van lichtstippen op de binnenwanden van de tunnels.

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeelden

Om iets extra of beter uit te leggen, om iets duidelijk te maken, bijvoorbeeld: “Noem een aantal voorbeelden van bouwelementen waaruit een Griekse tempel bestaat.”

Antwoord:

  1. Tympaan (driehoekvorm in het dak – nr. 3)
  2. Fries (versierde daklijst – nr. 5)
  3. Architraaf (dwarsbalk die het dak draagt – nr. 6)
  4. Kapiteel (versierde bovenstuk van een zuil – nr. 8)
  5. Zuil (nr. 10)
  6. Cannelures (de verticale groeven in een zuil – nr. 11)

Slide 25 - Tekstslide

Manieren


Lees “hoe”, bijvoorbeeld: “Op welke manier toont Jeroen Bosch in ‘De tuin der lusten’ 4 verschillende momenten in één kunstwerk?”

Antwoord:


  • Hij heeft een drieluik gemaakt, met 4 verschillende voorstellingen: 1 aan de buitenkant (als het is dichtgeklapt) en 3 aan de binnenkant (als het is opengeklapt).

Slide 26 - Tekstslide

Stelling


Een bewering van iemand, bijvoorbeeld: “De installatie ‘Helena – The Goldfish Blender‘, van de kunstenaar Marco Evaristii, zet aan tot dierenleed.”


Meestal moet je dan bedenken of je het hier mee eens bent of niet. Er zijn vaak meerdere antwoorden mogelijk; je moet jouw antwoord dan goed “beargumenteren”

Slide 27 - Tekstslide

Argument

De reden waarom je een stelling waar of niet waar vind, bijvoorbeeld: “Lees nog eens de stelling over de goudvissen in de blender onder het vorige kopje. Ben je het wel of niet eens met deze stelling? Beargumenteer je antwoord.”


Antwoord:

  • Mee eens, want de installatie nodigt de kijker uit om de blender aan te zetten. Sterker nog, dat is al een aantal keren gebeurd: vis gepureerd. Dat is dierenleed. Of:
  • Niet mee eens, want de installatie laat je juist nadenken over hoe mensen met dieren omgaan, namelijk heel hypocriet. Waarom mag je wel een vis aan een haak vangen en opeten en niet in een blender stoppen voor een kunstwerk?

Slide 28 - Tekstslide

Overeenkomst

Dingen die hetzelfde zijn, bijvoorbeeld: “Noem een overeenkomst tussen de achtergrond van ‘De verleiding van Adam en Eva’ van Masolino (schilderij links) en de achtergrond van ‘De verdrijving uit het Paradijs’ van Masaccio (schilderij rechts).”


Antwoord:

  • In beide kunstwerken is ingezoomd op Adam en Eva; je ziet weinig van de omgeving van het Paradijs om hen heen.

Slide 29 - Tekstslide

Tegenstelling

Twee dingen die van elkaar verschillen, die soms zelfs precies tegenover elkaar staan, bijvoorbeeld: “Noem een tegenstelling tussen de achtergrond van Adam en Eva in ‘De verleiding van Adam en Eva’ van Masolino en de achtergrond in ‘De verdrijving uit het Paradijs’ van Masaccio.”

Antwoord:

  • Op de achtergrond van ‘De verleiding van Adam en Eva’ zie je nog iets van de groene natuur van het Paradijs. Op de achtergrond van ‘De verdrijving uit het Paradijs’ zie je het zand van een woestijn: buiten het Paradijs is het dor en droog.


Noem altijd beide kanten van de tegenstelling!

Slide 30 - Tekstslide

Functie

Het doel van iets, bijvoorbeeld:


  • Inhoudelijke functie: Religieuze schilderijen uit de middeleeuwen en de renaissance waren o.a. bedoeld voor mensen die niet konden lezen, zodat zij toch de verhalen uit de Bijbel konden zien.
  • De signaalfunctie van de kleur rood is: waarschuwing. Waarom zijn bijvoorbeeld de etiketten van de flesjes rood?
  • De gebruiksfunctie van een stoel is: zitten.

Slide 31 - Tekstslide