- dichter bij het publiek, eerste rij is op zelfde niveau als speelvlak
- publiek meer betrokken
- minder illusie
locatie theater
- buiten het theater
- vaak multidisciplinair
Slide 5 - Tekstslide
Melodrama
'Vluchtig' volks vermaak in de 19e eeuw
oorspronkelijk naar Grieks voorbeeld (3 bedrijven)
- voorspelbare verhaallijn
- emotioneel effectbejag
- stereotypen
- deugd/moraal overwint het 'kwaad'
- 'feel good', meestal een goed eind
Slide 6 - Tekstslide
Modernisme 1
naturalisme
exacte mogelijke weergave van dagelijkse werkelijkheid (realisme)
exact mogelijke weergave van menselijk gedrag (breken met klassiek theater)
ontstaan van de method (Stanislavski)
Slide 7 - Tekstslide
Modernisme 2
episch theater
- vervreemdingstechnieken
- breken met 4e wand
- politiek
- boodschap overbrengen
- spannend als een 'bokswedstrijd'
Slide 8 - Tekstslide
Modernisme 3
biomechanica - meyerhold theater
mens als machine
beweging staat centraal
propaganda voor de nieuwe tijd
afstand van klassiek theater
Slide 9 - Tekstslide
Absurdisme
De theatervorm waarbij de onlogische en irrationele aspecten van het leven benadrukt worden heet absurd toneel. Hiermee wordt geprobeerd om de doelloosheid van het leven aan te tonen.
- existentialisme (Sartre)
- rol van WO II
- zinloosheid en toevalligheid
- wachten op Godot (eenakter)
- loslaten logisch plot
- loslaten betekenisvolle tekst
- invloed van dada en surrealisme
Slide 10 - Tekstslide
Multidisciplinair theater
Wanneer kunstenaars afkomstig uit verschillende disciplines oftewel kunstvormen zoals architectuur en beeldende kunst samenwerken, is er sprake van multidisciplinaire kunst.
Vaak komt multidisciplinair tot uiting in het theater.
Slide 11 - Tekstslide
Terug naar V1 deeltaak 3
Jullie kiezen zelf een bestaand stuk, een eenakter, dat jullie gaan opvoeren. Deze duurt minimaal 10 minuten.
Wat is een eenakter?
Wanneer zouden die zijn ontstaan?
Slide 12 - Tekstslide
Aan de slag met tekst
Wat weet je al/nog?
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Conflict
Een vast ingrediënt van een dialoog is ‘een conflict’. In sommige dialogen kan het lijken dat er geen conflict in zit. Zeker bij de hele korte. En er is ook niet altijd een oplossing. Anders zouden het allemaal hele lange en afgeronde verhaaltjes worden met minder mogelijkheden voor interpretatie. Er zijn vele soorten conflicten. Verschillen in personages versterken het conflict. Bijvoorbeeld: de één blijft kalm, de ander is vanaf het begin woest.
Slide 15 - Tekstslide
Opbouw
Als er ontwikkeling in het personage zit, zit er opbouw in je verhaal. Vraag je in elke dialoog af of en hoe het personage zich ontwikkelt.
Slide 16 - Tekstslide
Wat er niet staat
Er is altijd een verhaal om de dialoog heen. Je kunt zo zelf de tekst een richting geven. Wat is er bijvoorbeeld aan de dialoog vooraf gegaan en staat niet in de tekst?
Slide 17 - Tekstslide
Actie-Reactie
In een dialoog gaat het om actie-reactie. Het spel maakt duidelijk hoe deze actie-reactie verloopt en heeft vaak met emotie te maken. Of handelingen/acties die voortkomen uit wat er gezegd wordt.
Slide 18 - Tekstslide
Probleemsituatie
In een dialoog hoort een probleemsituatie. Een probleem dat wel of niet opgelost dient te worden. Lees een dialoog goed om erachter te komen hoe het probleem aangeboden wordt, verborgen gehouden wordt, ontdekt wordt, veranderd en eventueel opgelost wordt.
Slide 19 - Tekstslide
Tekstbehandeling
Hoe behandel je als acteur jouw tekst met als doel deze tot leven te brengen?
Slide 20 - Tekstslide
Interpretatie
Als je de tekst zowel technisch als inhoudelijk wat beter kent, ga je je nu puur op de tekst richten en bij elke zin ga je je afvragen wat er bedoelt wordt. Je gaat dus met het verhaal in je achterhoofd, de tekst interpreteren: Waarom zegt het personage deze zin, wat wordt er bedoeld met die zin, staat er wat de verteller ook wil zeggen of zit er iets achter (bijvoorbeeld sarcasme: denktekst) en bedoelt hij/zij iets heel anders. Zorg dat je bij elke tekst weet wat je zegt, weet waar je het over hebt en waarom die tekst zo loopt zoals het loopt.
Slide 21 - Tekstslide
Denktekst
Dat wat het personage denkt en niet hardop uitspreekt. Deze klinkt vaak door in de behandeling van de tekst.
Of in zijn motieven van handelen.
Slide 22 - Tekstslide
TEKSTBEGRIP
Zonder tekstbegrip is een acteur als een schip dat stuurloos is op zee. Spelen is voor een groot deel: weten wat je zegt, wat de boodschap is en het achterliggende doel en luisteren naar wat de ander zegt.
Visualisering: zie voor je wat je vertelt.
Slide 23 - Tekstslide
UITSPRAAK / ARTICULATIE
Het is uitermate vervelend om na een voorstelling commentaar te krijgen over verstaanbaarheid. Door tekst repetities en bijvoorbeeld stemtraining en -opwarming kan dit worden voorkomen.
Slide 24 - Tekstslide
TEMPO/RITME
Het maakt voor de beleving van het publiek veel uit of de teksten op elkaar aansluiten. Sluiten ze aan, dan kan een scène flitsend, virtuoos of energiek zijn, terwijl als er een 'witje' tussen zit van meer dan een driekwart seconde, dan kan dezelfde scène log en energieloos overkomen. Maar in sommige gevallen zeggen stiltes net zoveel als gesproken woord, mits de spanning in spel fysiek zichtbaar blijft
Slide 25 - Tekstslide
ACCENTUERING
De intonaties (= manier van spreken met beklemtoning om iets duidelijk te maken.)
De juiste intonatie gebruiken om een boodschap goed te laten overkomen. De intonaties die je kiest hebben consequenties voor de betekenis van wat je zegt. De keuzes die je maakt zijn afhankelijk van je rol intentie en ondersteunen het tekstbegrip. VB: de zin: 'Wat wil je?' kun je op drie manieren accentueren. 'WAT wil je?', 'Wat WIL je?' of 'Wat wil JIJ?" 3x dezelde tekst, 3x een andere betekenis
Slide 26 - Tekstslide
ROLINTENTIE
Het geeft een acteur veel houvast als hij weet vanuit welke intentie (bedoeling/doel) hij speelt. Dit kan per scène of zelfs per segment (gedeelte) van een scène verschillen.
Hoe éénduidiger de intentie hoe beter. Geen enkele acteur kan twee dingen tegelijk spelen. Gelaagdheid in een rol brengt men teweeg door te schakelen tussen verschillende intenties.
Slide 27 - Tekstslide
Premisse
In een zin de situatie kunnen omschrijven.
Trucje: Een eenvoudig trucje om een goede premisse te vinden voor een scenario is het idee toetsen aan de vraag:
"Wie wil wat en waarom kan hij dat niet?"
Voorbeeld: Wat gebeurt er als een upper-class meisje verliefd wordt op een zwarte jongen?
Slide 28 - Tekstslide
Opdracht als vooronderzoek
"Audiomovies - Podcast" - "Hoorspel"
Is een vorm van drama, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van geluid. De meeste hoorspelen worden dan ook voor het medium radio gemaakt of in deze tijd: podcast.
Slide 29 - Tekstslide
Voorbeeld: Belofte van Pisa
Slide 30 - Tekstslide
Opdracht
Jullie gaan een dialoog spelen, alleen zijn jullie zelf niet zichtbaar. Dus het enige wat het publiek krijgt is jullie stemmen die de dialoog tot leven brengt d.m.v. tekstbehandeling (zowel technisch, actie-reactie en inleving)
Jullie zijn dus niet zichtbaar!
Slide 31 - Tekstslide
En dan de teksten...
- Zelf duo of drietal maken
- Jullie mogen in de gegeven tekstboeken op zoek naar een leuke dialoog waarmee je aan het werk gaat met de "hoorspel" opdracht.