week 19 2 HM Woordenschat H6 spreekwoorden en uitdrukkingen

weektaak 19
10-15 mei
 

Woordenschat H6
  
Spreekwoorden,       gezegdes &  
  uitdrukkingen

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

weektaak 19
10-15 mei
 

Woordenschat H6
  
Spreekwoorden,       gezegdes &  
  uitdrukkingen

Slide 1 - Tekstslide

Welk spreekwoord gebruik jij wel eens en wat betekent het?

Slide 2 - Open vraag



Misschien heb je helemaal geen spreekwoord opgeschreven bij de vorige vraag, want een spreekwoord is niet hetzelfde als een uitdrukkig of gezegde! 

Doel van deze les: 
  • Je kunt spreekwoorden, gezegdes & uitdrukkingen herkennen en weet wat het verschil is; 
  • Je kunt spreekwoorden, gezegdes en uitdrukkingen gebruiken en uitbeelden. 

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg - verschil tussen spreekwoorden, gezegdes & uitdrukkingen 

Spreekwoord
Een spreekwoord is onveranderlijk. Je gebruikt dus altijd dezelfde woorden in dezelfde volgorde. Een spreekwoord is bovendien altijd een mededeling, geen vraag.  Meestal is een spreekwoord een algemene levenswijsheid: zo gaat het nu eenmaal in de wereld. 

Voorbeelden van spreekwoorden zijn: ‘Na regen komt zonneschijn’, ‘Boontje komt om zijn loontje’ en ‘Oost west, thuis best.’


Slide 4 - Tekstslide

Uitdrukking
Naast spreekwoorden en gezegden heb je ook nog uitdrukkingen. Uitdrukkingen lijken erg op gezegden, maar het verschil is dat in een uitdrukking wel een werkwoord voor kan komen. Hierdoor is een uitdrukking wel een hele zin. Een uitdrukking heeft net zoals een gezegde vaak een figuurlijke betekenis en bevat (in tegenstelling tot een spreekwoord) meestal geen wijsheden.



Voorbeelden van veelvoorkomende uitdrukkingen zijn:
Met de Noorderzon vertrekken - Onaangekondigd vertrekken en niks meer van je laten horen.  
Lachen als een boer met kiespijn - Meelachen terwijl je eigenlijk niet echt moet lachen.

Slide 5 - Tekstslide

Gezegde 
Een gezegde is ook onveranderlijk. Het is een vaste uitdrukking waarin de woorden een figuurlijke betekenis hebben. Een gezegde bevat geen werkwoord en vormt geen echte zin. 

Voorbeelden van gezegdes zijn: met hart en ziel, een open deur, achter het net vissen

Er kan nog onderscheid worden gemaakt tussen een gezegde en een zegswijze.
  • Een gezegde is een zinsdeel zonder werkwoord. (bv. met hart en ziel)
  • Een zegswijze is een zin met een werkwoord. (bv. Joost mag het weten)


Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 1 - Werken met het woordenboek 

  1. Ga naar: www.spreekwoord.nl 
  2. Zoek de volgende uitspraken op en noteer of het een spreekwoord, uitdrukking of gezegde is en noteer de betekenis. 

Slide 7 - Tekstslide

De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.

Slide 8 - Open vraag

Een koekje van eigen deeg

Slide 9 - Open vraag

Stille waters hebben diepe gronden.

Slide 10 - Open vraag

iets uit de mouw schudden

Slide 11 - Open vraag

Opdracht 2 - Fred, de koning van de spreekwoorden

  1. Kijk het filmpje op de volgende slide; 
  2. Fred gebruikt spreekwoorden & gezegdes, maar maakt hierbij veel fouten. 
  3. Probeer de uitdrukkingen te verbeteren. Je mag gebruik maken van je device om het juiste spreekwoord of gezegde op te zoeken! 

Slide 12 - Tekstslide

0

Slide 13 - Video

Letterlijk & figuurlijk taalgebruik

Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn ook voorbeelden van figuurlijk taalgebruik. Bekijk het volgende filmpje .

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Betekenis opzoeken in het woordenboek 

Spreekwoorden en uitdrukkingen zoek je in het woordenboek op op het eerste trefwoord.

Bijvoorbeeld: 
"Honger maakt rauwe bonen zoet"--> trefwoord = honger
"Het loopt de spuigaten uit." --> trefwoord = spuigaten

Slide 16 - Tekstslide


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

Bijvoorbeeld: 

met beide benen op de grond staan 

Slide 17 - Tekstslide


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'met beide benen op de grond staan' kan in dit geval ook betekenen: je doet en denkt ‘gewoon’

Slide 18 - Tekstslide

Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken. Nog een voorbeeld: 
'Ik heb het zó warm, ik smelt bijna !' →Als je dit zegt, smelt je natuurlijk niet echt! 
Je kiest het woord om aan te geven dat je het écht warm hebt.

Slide 19 - Tekstslide

Je moet het nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 20 - Quizvraag

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 21 - Quizvraag

Ik heb een zere keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 22 - Quizvraag

Ik heb een wond aan mijn hoofd
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 23 - Quizvraag

Mijn broer krijgt de baard in de keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 24 - Quizvraag

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 25 - Quizvraag

Je raadt nooit wie ik gisteren tegen het lijf liep
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 26 - Quizvraag

afsluiten van de les:
Wat hebben jullie bij deze les geleerd?
Schrijf de antwoorden op.

Slide 27 - Open vraag

Nu aan de slag!
Maken blz. 154-157  startopdracht en opdracht 1 t/m 5
Maak je werk op Nieuw Nederlands online
of
Upload je werk in lessonup.
Succes

Slide 28 - Tekstslide

blz 154 startopdracht en opdracht 1

Slide 29 - Open vraag

blz 155 opdr. 2 en 3

Slide 30 - Open vraag

blz. 156 en 157 opdracht 4 en 5

Slide 31 - Open vraag