Project spreekwoorden en gezegden brugklas

Spreekwoorden, gezegdes & uitdrukkingen 
Welkom bij het Project!
We werken hier 3 lessen Nederlands aan.
Je krijgt tussendoor VIJF verschillende opdrachten. Van alle opdrachten samen maak je 1 mooi geheel. Deze lever je in op maandag 12 juni. (telt 1x)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spreekwoorden, gezegdes & uitdrukkingen 
Welkom bij het Project!
We werken hier 3 lessen Nederlands aan.
Je krijgt tussendoor VIJF verschillende opdrachten. Van alle opdrachten samen maak je 1 mooi geheel. Deze lever je in op maandag 12 juni. (telt 1x)

Slide 1 - Tekstslide

Eerst wat quizvragen om de kennis te testen :)
De antwoorden worden klassikaal besproken. 
of:
Jullie mogen op je mobiel inloggen op LessonUp en de antwoorden geven.

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent het spreekwoord 'Het is een dubbeltje op zijn kant'?
A
Het maakt niet uit hoe je aan je geld komt, als je het maar hebt.
B
Meteen weer uitgeven wat je verdient
C
Veel geld uitgeven
D
Het is onzeker hoe de zaak zal aflopen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het spreekwoord: Abraham/Sara zien
A
Alles doen wat iemand vraagt
B
Gaan trouwen
C
Vijftig jaar worden

Slide 4 - Quizvraag

Maak het spreekwoord af:
Wie de schoen past...
A
trekt hem aan
B
leeft op grote voet
C
moet zijn veters strikken
D
moet op de blaren zitten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het spreekwoord:
Hoge bomen vangen veel wind?
A
Iemand uit problemen helpen.
B
Pech hebben.
C
Wanneer je belangrijk bent, veel verantwoordelijkheid hebben.
D
Iets kwijtraken.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het spreekwoord:
Men mag een gegeven paard niet in de bek kijken?
A
Overal over zeuren.
B
Je mag niet over andere mensen praten.
C
Blij zijn met wat je krijgt.
D
Kijk niet in de bek van een paard!

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het spreekwoord:
In je hemd staan?
A
Geen geld hebben.
B
Voor gek staan.
C
Bang zijn.
D
Geen geheimen hebben.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het spreekwoord:
Met lange tanden eten?
A
Met tegenzin iets eten.
B
Ziek zijn.
C
Een opschepper.
D
Weinig geld hebben.

Slide 9 - Quizvraag

Welk spreekwoord bestaat niet?
A
Hoge bomen vangen veel wind
B
Door de bomen het bos niet zien
C
het blad valt niet ver van de boom
D
Achter de wolken schijnt de zon

Slide 10 - Quizvraag

Blaffende honden bijten niet.
Wat betekent dit spreekwoord?
A
iemand die dreigt, is ongevaarlijk
B
iemand die veel schreeuwt, eet te weinig
C
veel praten is het beste dieet om af te vallen

Slide 11 - Quizvraag

Opdracht 1: Welke spreekwoorden gebruik jij wel eens en wat betekent het? (Minimaal 3 noteren)

Slide 12 - Open vraag


Misschien heb je helemaal geen spreekwoord opgeschreven bij de vorige vraag, want een spreekwoord is niet hetzelfde als een uitdrukkig of gezegde! 

Wat we nu gaan leren:
  • Je kunt spreekwoorden, gezegdes & uitdrukkingen herkennen en weet wat het verschil is; 
  • Je kunt spreekwoorden, gezegdes en uitdrukkingen gebruiken en uitbeelden. 

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg - verschil tussen spreekwoorden, gezegdes & uitdrukkingen 

Spreekwoord
Een spreekwoord is onveranderlijk. Je gebruikt dus altijd dezelfde woorden in dezelfde volgorde. Een spreekwoord is bovendien altijd een mededeling, geen vraag.  Meestal is een spreekwoord een algemene levenswijsheid: zo gaat het nu eenmaal in de wereld. 

Voorbeelden van spreekwoorden zijn: ‘Na regen komt zonneschijn’, ‘Boontje komt om zijn loontje’ en ‘Oost west, thuis best.’


Slide 14 - Tekstslide

Uitdrukking
Naast spreekwoorden en gezegden heb je ook nog uitdrukkingen. Uitdrukkingen lijken erg op gezegden, maar het verschil is dat in een uitdrukking wel een werkwoord voor kan komen. Hierdoor is een uitdrukking wel een hele zin. Een uitdrukking heeft net zoals een gezegde vaak een figuurlijke betekenis en bevat (in tegenstelling tot een spreekwoord) meestal geen wijsheden.



Voorbeelden van veelvoorkomende uitdrukkingen zijn:
Met de Noorderzon vertrekken - Onaangekondigd vertrekken en niks meer van je laten horen.  
Lachen als een boer met kiespijn - Meelachen terwijl je eigenlijk niet echt moet lachen.

Slide 15 - Tekstslide

Gezegde 
Een gezegde is ook onveranderlijk. Het is een vaste uitdrukking waarin de woorden een figuurlijke betekenis hebben. Een gezegde bevat geen werkwoord en vormt geen echte zin. 

Voorbeelden van gezegdes zijn: met hart en ziel, een open deur, achter het net vissen

Er kan nog onderscheid worden gemaakt tussen een gezegde en een zegswijze.
  • Een gezegde is een zinsdeel zonder werkwoord. (bv. met hart en ziel)
  • Een zegswijze is een zin met een werkwoord. (bv. Joost mag het weten)


Slide 16 - Tekstslide

Samengevat:
Spreekwoord: korte en krachtige vaste uitdrukking met een algemene waarheid of wijsheid
Voorbeeld:  Een bekend spreekwoord is 'de laatste loodjes wegen het zwaarst' en dat betekent dat het laatste gedeelte van iets het moeilijkst is.

Gezegde: vaste reeks woorden met een vaste betekenis
Voorbeeld:  Een voorbeeld van een gezegde is 'met hart en ziel'.`

Uitdrukking: combinatie van woorden die samen een eigen, soms figuurlijke, betekenis hebben. Voorbeeld:  'Je laatste adem uitblazen' is een uitdrukking die in veel talen wordt gebruikt in de betekenis van 'sterven'. 

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 1
Opdracht 2:
Zoek zoveel mogelijk spreekwoorden 
in deze 
tekening. 
(Minimaal 4)
Noteer de betekenis hieronder.

Slide 18 - Tekstslide

Betekenis opzoeken in het woordenboek 

Spreekwoorden en uitdrukkingen zoek je in het woordenboek op op het eerste trefwoord.

Bijvoorbeeld: 
"Honger maakt rauwe bonen zoet"--> trefwoord = honger
"Het loopt de spuigaten uit." --> trefwoord = spuigaten
Opdracht 3:
Noteer 10 verschillende spreekwoorden of uitdrukkingen. Onderstreep in elke het trefwoord waarmee je de betekenis kan opzoeken.
Noteer eronder de betekenis.

Slide 19 - Tekstslide



Tip: bekijk het filmpje een paar keer op je eigen telefoon. 
Opdracht 4:
Bekijk het filmpje van Draadstaal.
Noteer zoveel mogelijk spreekwoorden en gezegden (fout gebruikt door Fred)
Noteer onder elke spreekwoord de correcte manier + de betekenis.

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Letterlijk & figuurlijk taalgebruik

Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn ook voorbeelden van figuurlijk taalgebruik. Bekijk het volgende filmpje.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

Bijvoorbeeld: 

met beide benen op de grond staan 

Slide 24 - Tekstslide


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'met beide benen op de grond staan' kan in dit geval ook betekenen: je doet en denkt ‘gewoon’

Slide 25 - Tekstslide

Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken. Nog een voorbeeld: 
'Ik heb het zó warm, ik smelt bijna !' →Als je dit zegt, smelt je natuurlijk niet echt! 
Je kiest het woord om aan te geven dat je het écht warm hebt.

Slide 26 - Tekstslide

Er komen zo 7 vragen over Letterlijk en Figuurlijk
A Letterlijk --> GA STAAN
B Figuurlijk --> STAMP KORT MET JE VOETEN.

Slide 27 - Tekstslide

Je moet het nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 28 - Quizvraag

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 29 - Quizvraag

Ik heb een zere keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 30 - Quizvraag

Ik heb een wond aan mijn hoofd
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 31 - Quizvraag

Mijn broer krijgt de baard in de keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 32 - Quizvraag

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 33 - Quizvraag

Je raadt nooit wie ik gisteren tegen het lijf liep
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 34 - Quizvraag

Opdracht 5:
Zoek 4 nieuwe spreekwoorden die je zowel figuurlijk als letterlijk kan uitleggen.
Schrijf onder elk spreekwoorden de betekenis (de figuurlijke dus)

Slide 35 - Tekstslide

De afronding

Je hebt tussendoor VIJF verschillende opdrachten gekregen. 
De opdrachten krijg je ook op een los blad.
Van alle opdrachten samen maak je 1 mooi geheel. Op a4 papier, voor- en achterkant mogen gebruikt worden.
Dit blad  presenteer je op.........november in een groepje van 4 klasgenoten aan elkaar. Je praat 3-5 minuten in je groepje. 
 Daarna lever je je werkstuk in voor een cijfer. (telt 3x)

Slide 36 - Tekstslide