Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp
PV
  • tijdproef/vraagproef
GEZ
  • Alle werkwoorden in de zin (dus ook de pv!)
OW
  • wie/wat+gez
LV
  • wie/wat+gez+ow
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Meewerkend voorwerp
PV
  • tijdproef/vraagproef
GEZ
  • Alle werkwoorden in de zin (dus ook de pv!)
OW
  • wie/wat+gez
LV
  • wie/wat+gez+ow

Slide 1 - Tekstslide

Degene die iets doet --> onderwerp (voert de werkwoorden uit)

Iets dat te maken heeft met het uitvoeren van de  werkwoorden --> lijdend voorwerp (bijvoorbeeld Ik geef het brood aan jou --> het brood wordt gegeven)

Degene die iets ontvangt --> meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Voorbeeldzin:
Selma en Jihar hebben samen koekjes gebakken voor de bewoners van het verzorgingstehuis. 
  1. Stap 1: PV. Tijdproef/vraagproef
  2. -->hebben
  3. Stap 2: GEZ. Alle ww in de zin
  4. --> hebben gebakken
  5. Stap 3: OW. wie/wat+gez 
  6. --> Selma en Jihar
  7. Stap 4: LV. wie/wat+gez+ow 
  8. --> koekjes
  9. Stap 5: MV. aan wie/voor wie? 
  10. --> voor de bewoners van het verzorgingstehuis

Slide 3 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).


Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + gez + ow +lv?
D
aan/voor wie + gez + lv?

Slide 5 - Quizvraag

Als er geen meewerkend voorwerp is kan er wel een lijdend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Als er geen lijdend voorwerp is kan er wel een meewerkend voorwerp zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de pv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het gez?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 14 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag

Slide 16 - Quizvraag

Zoek het meewerkend voorwerp.
De kleine jongen gaf de reus geen kans meer.
A
de kleine jongen
B
de reus
C
geen kans
D
er is geen meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
- de postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 18 - Quizvraag