toetsstof hoofdstuk 1 Talent

Wat is een signaalwoord voor opsomming?
A
één
B
allereerst
C
maar
D
bovendien
1 / 19
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat is een signaalwoord voor opsomming?
A
één
B
allereerst
C
maar
D
bovendien

Slide 1 - Quizvraag

woordenlijst leren.
wat wordt bedoeld met wissen
A
Iets geven en iets anders voor terugkrijgen
B
zorgen dat iets gebeurt
C
Wegmaken, laten verdwijnen
D
informatie zoeken op internet

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een bijlage
A
In de computer zetten
B
De manier waarop iets is georganiseerd
C
De gegevens, de informatie
D
Apart stuk tekst dat bij een boek of email hoort

Slide 3 - Quizvraag

wat betekent 'gering'?
A
klein en onbelangrijk
B
iets geven en er iets anders voor terugkrijgen
C
een soort ring
D
laten verdwijnen

Slide 4 - Quizvraag

wat betekent: verbijsterd
A
enigszins
B
aantrekken
C
heel erg verbaasd
D
systematisch

Slide 5 - Quizvraag

wat betekent: wissen
A
iets wegmaken of laten verdwijnen
B
gissen
C
wisselen
D
zelfstandig verder gaan

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: Mijn zus gaat oma bezoeken.

A
Mijn zus
B
gaat
C
gaat bezoeken
D
oma

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van de pv in de zin: De hond (vinden) een stok
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin: Waarom denk jij dat?
A
Waarom
B
denk
C
jij
D
dat

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin: Marco verft de muren wit.
A
Marco
B
verft
C
de muren
D
wit

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vind je (of wat is) het werkwoordelijk gezegde (wg)?
A
de pv zoeken
B
dat is het onderwerp
C
alle werkwoorden in de zin bij elkaar
D
dat is een voltooid deelwoord

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een zinsdeel?
A
Het groepje woorden in een zin dat bij elkaar hoort
B
een voltooid deelwoord
C
altijd een werkwoord dat alleen staat
D
een woord

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp? (lv)
A
wat (of wie) + wg+ ond
B
wat (of wie) + ond
C
wat (of wie) + wg
D
alle werkwoorden samen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is in deze zin het lv?
Hij brengt zijn zus weg
A
hij
B
brengt
C
zus
D
zijn zus

Slide 14 - Quizvraag

Wat is in deze in het lv?
Sommige apps bieden vervelende diensten
A
sommige apps
B
bieden
C
vervelende diensten
D
bieden diensten

Slide 15 - Quizvraag

wat is in deze zin het onderwerp?
Apps hebben natuurlijk veel voordelen
A
hebben
B
natuurlijk
C
apps
D
veel voordelen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het hele werkwoord van de pv in de zin:
De app tiktok bood weinig privacy
A
bood
B
bied
C
biedt
D
bieden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het juiste gebruik van leestekens in de zin:
Mijn vader vroeg aan mij wil je helpen met opruimen
A
Mijn vader vroeg aan mij: Wil je helpen met opruimen?
B
Mijn vader vroeg aan mij: 'wil je helpen met opruimen'?
C
Mijn vader vroeg aan mij: 'Wil je helpen met opruimen?'
D
Mijn vader vroeg aan mij, 'wil je helpen met opruimen? '

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste spelling
A
affiche
B
shampo
C
Cappuchon
D
gesjouw

Slide 19 - Quizvraag