HH PV/WG/O/LV 02-06-2025

Zinsontleding herhaling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zinsontleding herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Geef de persoonsvorm van de volgende zinnen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Elise de avondvierdaagse?'
A
Waarom
B
wandelt
C
Elise
D
avondvierdaagse

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Sam is vandaag tot 14:05 uur naar school geweest.'
A
Sam
B
vandaag
C
is
D
geweest

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Wie heeft er een pizza gegeten?'
A
Wie
B
heeft
C
een pizza
D
gegeten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
'Soms rijdt mijn broertje door een rood verkeerslicht.'
A
Mijn broertje
B
door
C
een rood verkeerslicht
D
rijdt

Slide 6 - Quizvraag

Persoonsvorm

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm
Is altijd een werkwoord.

Je vindt de persoonsvorm door: een vraagzin
                                                         tijd veranderen

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
'De bal vloog door het raam.'
A
De bal
B
Het raam
C
Vloog
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
'Samen met Jan ben ik gaan zwemmen.'
A
Jan
B
Ik
C
Samen met Jan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
'Susan gaf Lies een cadeautje.'
A
Lies
B
een cadeautje
C
Susan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 11 - Quizvraag

Onderwerp

Slide 12 - Tekstslide

Onderwerp
Vind eerst de persoonsvorm.
Daarna stel je de vraag: Wie (of wat) + persoonsvorm?

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde.



Slide 15 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Zal Simone zondag haar verjaardag vieren?'

Slide 16 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik eet een banaan.'

Slide 17 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Josefien heeft een fiets gestolen.'

Slide 18 - Open vraag

Lijdend voorwerp

Slide 19 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Stel de vraag: wie (of wat) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Hij heeft de buren uitgenodigd voor het feest.'
A
Hij
B
de buren
C
uitgenodigd
D
het feest

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag!
Je gaat aan de slag met:
1) Blink les 5 Lijdend voorwerp.
2) Slim leren: herhalen pv, wg, o, lv.

Slide 25 - Tekstslide

Leg uit hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Slide 26 - Open vraag

Hoe kun je het onderwerp in de zin vinden?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde?

Slide 28 - Open vraag

Hoe kun je het lijdend voorwerp vinden?

Slide 29 - Open vraag