Hst 22 + 23 Fictie - tijd & ruimte

Op tafel:
Laptop
Telefoon in zwarte zakkie
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Op tafel:
Laptop
Telefoon in zwarte zakkie

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Op tafel:
Laptop + leesboek + kernboek

Telefoon in zwarte zakkie

Slide 2 - Tekstslide

Agenda
  1. Theorie 
  2. Toepassen met vragen in lessonup
  3. Leesboek: hoe spelen tijd en ruimte daar een rol?

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
Je leert hoe een schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd
en ruimtebeschrijvingen 


Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen Hst 22
R Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren
T1 Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flashforwards herkennen in een verhaal
T2 Ik kan uitleggen hoe een schrijver tijd inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal 
I Ik kan voorbeelden geven van punten in een verhaal waar tijd wordt gebruikt om spanning te creëren


Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen Hst 23
R Ik weet wat ruimte is en hoe een schrijver deze kan gebruiken om spanning te creëren
T1 Ik kan functioneel gebruik van ruimtebeschrijvingen herkennen 
T2 Ik kan uitleggen hoe een schrijver ruimte inzet om spanning te creëren in een gegeven verhaal
I Ik kan zelf voorbeelden geven van punten in een verhaal waar ruimte wordt gebruikt om spanning te creëren

Slide 6 - Tekstslide

Wat is ook weer 'chronologisch'?
A
Van begin tot eind
B
Beginnen in het midden
C
Beginnen aan het einde
D
Zonder flashback/flashforward

Slide 7 - Quizvraag

Vertel(de) tijd
1. verteltijd = de lengte van het verhaal (woorden, zinnen, aantal bladzijden, aflevering etc.)

2. vertelde tijd=  de tijdperiode die in een verhaal wordt besproken (dag, maand, jaar, jaren)


Slide 8 - Tekstslide

Dit gaat ook over tijd..

Wanneer speelt het verhaal zich af?

  • Concrete jaren, maanden of dagen.
  • Een tijdperk.
  • Hoelang duurt het verhaal?
    Vertel tijd en vertelde tijd.
  • Niet altijd direct te herkennen (aanwijzingen of niet belangrijk). 

Slide 9 - Tekstslide

Versnellen/ vertragen 
Versnellen: als je in een paar zinnen een hele dag, week of zelfs jaar  beschrijft

Vertragen: als je juist heel precies elke gedachte, beweging, gebeurtenis beschrijft.  

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld 
"Je slaapt. Je droomt. Van olifanten en je oma. Je bent iets vergeten en moet ergens naar toe. En dan dus je oma die iets over olifanten zegt, en jij vraagt: 'Welke olifanten bedoel je' en zij zegt: 'Wat een domme vraag nou weer, de olifanten, daar zou jij toch voor zorgen!"
Eerst staan jullie bij haar in de keuken, maar dan komt de bus, en eindelijk weet je wat je vergeten bent. Je abonnement." 

Slide 11 - Tekstslide

Was dit versnellen of vertragen?
A
versnellen
B
vertragen

Slide 12 - Quizvraag

Flashback of Flashforward
Flashback = terugkijken
Flashforward = vooruit kijken
Let op: een flashback of -forward kan een zin zijn, maar ook een heel hoofdstuk of langer. Dan wordt de 'chronologie' verbroken. 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Proloog (soort inleiding, voorafgaand aan een verhaal) : Nacht van woensdag op donderdag 01.58 
Waarin het meisje dat vermoord is, vertelt hoe dat gebeurt. Het eindigt met 'doodgaan op een schoolreisje naar Vlieland. Dommer kan echt niet'

Dan hoofdstuk 1: Woensdag 14.45 

Slide 14 - Tekstslide

Wat geeft de proloog in dit geval?
A
flashback
B
flashforward

Slide 15 - Quizvraag

Lees vraag 1, blz. 90
Is hier sprake van flashback of flashforward?

Slide 16 - Open vraag

Vraag 1b: waarom doet de schrijver dat?

Slide 17 - Open vraag

Als ik vraag naar de vertelde tijd, is dat...
A
Hoelang je erover doet om het boek uit te lezen
B
Het aantal bladzijden/zinnen
C
De tijd die in het verhaal verstrijkt
D
Wanneer de tijd versneld wordt

Slide 18 - Quizvraag

Ruimte
Het verhaal speelt zich ergens af....
Dit noem je de verhaalomgeving
Dit kan een echte plek zijn maar de plek kan ook verzonnen zijn


Slide 19 - Tekstslide

Ruimte 

Alle omschrijvingen van de omgeving bijvoorbeeld:
voorwerpen 
geluiden (het geblaf van een hond, kwakende kikkers)
weer en seizoenen (grijze luchten, bliksem)




Slide 20 - Tekstslide

Ruimte =


- Tijdperken (de gouden eeuw, een verre toekomst)
- Culturen (dampende Surinaamse roti, kikkerbilletjes =>)



Slide 21 - Tekstslide

Waarom?
  • spanning creëren
  • functioneel
  • sfeer scheppen
  • benadrukken bepaalde gebeurtenissen
  • contrasteren



Slide 22 - Tekstslide

Zo direct
Kort filmpje

Daarna gaan jullie de sfeer omschrijven door elementen van de ruimte te gebruiken 

Zie evt. blz. 94 van Kern

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Hoe zou jij de ruimte in het filmpje omschrijven?

Slide 25 - Open vraag

Omschrijf de ruimte op dit plaatje

Slide 26 - Open vraag

Kijk eens om je heen. Maak een ruimtebeschrijving van jouw ruimte. Gebruik ongeveer 3 zinnen.

Slide 27 - Open vraag

Kortom

Een schrijver kan spanning creëren door te spelen met de tijd en door functionele ruimtebeschrijvingen.
 

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
Bekijk je eigen boek 
Wat kun je zeggen over verteltijd? 
Is het chronologisch verteld of niet? 
Staan er ruimtebeschrijvingen in? Zo ja, zoek een voorbeeld


Slide 29 - Tekstslide

Antwoorden vraag 2 
a Het fragment begint met een flashback (regel 1-14). Vervolgens pakt het verhaal op bij de huidige tijd (regel 16-24).

b Het effect van deze volgorde is dat lezers alvast meer informatie hebben over Sibille. Ze weten al iets van wat het personage heeft meegemaakt. Zo begrijpen ze Sibille beter.

Slide 30 - Tekstslide

Antwoorden vraag 3
a In regel 20-21 is er een versnelling. In de eerste zin twijfelt het personage nog of hij de trap of de lift zal nemen, in de zin erna staat hij al bijna voor de deur.
b In regel 3-16 is er een vertraging. Dit zie je aan de gedachten van de ik (‘Word ik achtervolgd?’ ‘Klopt dit wel? Het lijkt hier totaal uitgestorven’ en: ‘Wat als het niet serieus is? Eén grote leugen?’) leest. Ook lees je hoe de ik zichzelf toespreekt: ‘nummer 330’ en: ‘langzaam lopen relax, langzaam lopen relax’.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video