Les M2 Spelling H1,2,3

     Spelling: H1,2,3



   Hoofdletters en leestekens  

   Meervoud

   Samenstellingen

   Werkwoordspelling


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

     Spelling: H1,2,3



   Hoofdletters en leestekens  

   Meervoud

   Samenstellingen

   Werkwoordspelling


Slide 1 - Tekstslide

Hoofdletters
  • Begin van een zin
  • Bij (aardrijkskundige) namen
  • Officiële feestdagen
  • Historische gebeurtenissen
  • Instellingen of bedrijven
          
         

       
         
         
            Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen
         
         
       

        3
       

       

       
         
           
              Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
           
         
       

       
       
         
           
              Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
           
         
       

       
         
           
              Differentiëer
           
         
         

           
             
                Differentiëer
             
             
             

             
                Instellingen
             
           
         
       


       
   
     
 
   
   
   
   
   
   

   
   

   
   

   
   

   
  
 

 
 
 
   
   
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
       

       

       
   
   
     
     
   
 
     

     

     
   
      
     

       
         
         
            Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen
         
         
       

        3
       

       

       
         
           
              Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
           
         
       

       
       
         
           
              Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
           
         
       

       
         
           
              Differentiëer
           
         
         

           
             
                Differentiëer
             
             
             

             
                Instellingen
             
           
         
       


       
   
     
 
   
   
   
   
   
   

   
   

   
   

   
   

   
  
 

 
 
 
   
   
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
       

       

       
   
   
     
     
   
 
     

     

     
   

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer geen hoofdletter?
  • dagen
  • maanden
  • seizoenen
  • windstreken

Slide 3 - Tekstslide

Leestekens
  • punt
  • vraagteken
  • uitroepteken
  • komma
  • dubbele punt

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Regels werkwoordspelling
Regel 1: Is het persoonsvorm? Ja, bij ik stam, bij jij/zij/hij/het/u stam +t
Regel 2: ander werkwoord?  Sterk werkwoord: spel het zoals je geleerd hebt
Zwak werkwoord: Gebruik het 't ex-kofschip. Neem het hele werkwoord  min -en. Zit de laatste letter in 't ex-kofschip? Dan krijg je een t. Zo nee, dan krijg je een -d.

De persoonsvorm staat meestal aan het begin van de zin.
Het voltooid deelwoord staat meestal achteraan de zin. In diezelfde zin staat een vorm van zijn/worden/blijven.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
1. Hij begeleidt de toeristen. (pv dus stam + t)

2. Hij heeft de toeristen begeleid. (volt. dw: er staat een pv voor van hebben, zijn of worden en het werkwoord staat achteraan. Gebruik het 't ex-kofschip.

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord 
Een mooie fiets
Een groen hek
Het kleine meisje
Het gebraden kippetje
Het afgebrande huis
De verklede kinderen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Wat is de verleden tijd van breken?
A
Breekte
B
Breekde
C
Brak

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het goede bijvoeglijk gebruikt werkwoord?
A
gebreekte
B
gebrak
C
gebroken

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van reizen?
A
reisde
B
reiste
C
reizde

Slide 13 - Quizvraag

bakken
A
bakkte
B
bakte
C
bakde

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het goede bijvoeglijk gebruikt werkwoord?
A
verroeste
B
verroesde
C
verroestte

Slide 15 - Quizvraag

vriezen
A
vriesde
B
vroor
C
vrieste

Slide 16 - Quizvraag

slapen
A
sliep
B
slaapde
C
slaapte

Slide 17 - Quizvraag

NU!

Maken Spelling Oefenboek H1.2.3


+

Score t/m les 20

Slide 18 - Tekstslide