Vaardigheden Meerkeuzevragen goed beantwoorden

Meerkeuzevragen goed beantwoorden
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Meerkeuzevragen goed beantwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Meerkeuze... Makkelijk?
Veel leerlingen denken dat  meerkeuzevragen makkelijk zijn en hebben dus graag meerkeuzevragen. 

Maar bij meerkeuzevragen worden gemiddeld meer fouten gemaakt dan bij open vragen!

Hoe zorg je ervoor dat je meerkeuzevragen beter maakt?

Slide 2 - Tekstslide

Lees eerst alleen de vraag!
Stap 1: Bedenk waar de vraag over gaat. 
Stap 2: Onderstreep WAT er wordt gevraagd. 
Stap 3: Weet ik wat alle woorden betekenen? Nee: hoe kom ik daarachter? (b.v. woorden in stukjes hakken, uit de tekst halen) Heb ik die woorden wel nodig?
Stap 4: Staat er een tekst bij de vraag? Heb ik deze tekst nodig om de vraag te beantwoorden?

Slide 3 - Tekstslide

Stap 5: kies een antwoord
Kies altijd een antwoord!

Alleen het eerst genoemde antwoord wordt beoordeeld!

Schrijf duidelijk, met hoofdletters A, B, C, D. Is het niet duidelijk? Dan wordt het antwoord fout gerekend. 

Slide 4 - Tekstslide

Meerkeuze stappenplan
Lees eerst de vraag goed, maar kijk niet naar het antwoord! 
Stap 5: Weet je het antwoord?

Nee?

  • Lees  nu de antwoorden. Waarschijnlijk wordt nu duidelijker wat ze bedoelen met de vraag.
  • Sommige antwoorden zijn duidelijk onzin.
  • Kijk naar de andere antwoorden. Welke is het beste? Kies deze
  • Weet je het echt niet? Kies een antwoord.
LAAT  NOOIT EEN VRAAG OPEN!

Slide 5 - Tekstslide

Meerkeuze stappenplan
Lees eerst de vraag goed, maar kijk niet naar het antwoord! 
Stap 5: Weet je het antwoord?

Ja?
Bedenk eerst in je hoofd wat het antwoord is

  • Lees  nu de antwoorden. 
  • Sommige  antwoorden zijn duidelijk onzin.
  • Kijk naar de andere antwoorden.  Waarschijnlijk lijken twee antwoorden op elkaar.
  • Kies het antwoord dat het meest op jouw antwoord lijkt.
LAAT  NOOIT EEN VRAAG OPEN!

Slide 6 - Tekstslide

Vraag stap voor stap
Op de volgende dia zie je een vraag staan.
Beantwoord deze nog niet!
Maar bekijk deze eerst oppervlakkig!

Wat valt je op?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat valt je op?
Als je het stukje erboven leest en je leest daarna de vraag, dan zie je dat je het stukje erboven helemaal niet nodig hebt om de vraag te beantwoorden!

TIP: lees eerst de vraag.
Weet je zonder het stuk te lezen het antwoord? 
Ga dan verder!

Slide 9 - Tekstslide

Lees de vraag, maar niet het antwoord

Slide 10 - Tekstslide

Weet je het antwoord? Zoek het dan op bij welke letter het staat.

Slide 11 - Tekstslide

Weet je het antwoord niet? Bekijk de antwoorden dan goed. 

Slide 12 - Tekstslide

Weet je het antwoord niet? Bekijk de antwoorden dan goed. 

In de baarmoeder? --> Innesteling
In de eierstokken? --> dat heeft toch te maken met eicellen?
In de eileiders? --> die vervoeren toch alleen?
In de vagina? --> hmmm daar komt toch geen eicel?
Weet je het antwoord nu?

Slide 13 - Tekstslide


A
In de baarmoeder
B
In de eierstokken
C
In de eileiders
D
In de vagina

Slide 14 - Quizvraag

Nu ga je oefenen met meerkeuze vragen.

Slide 15 - Tekstslide


A
Beide planten zijn heterozygoot
B
Beide planten zijn homozygoot
C
De ene plant is heterozygoot en de andere homozygoot

Slide 16 - Quizvraag

Uitleg vraag erwtenplant
Je hebt twee planten met hetzelfde fenotype:
de erwten zijn allebei geel
Zij krijgen nakomelingen die zowel geel als groen zijn
De regel is dan: Beide ouders zijn heterozygoot en de dominante eigenschap is zichtbaar!
Dus antwoord A is het juiste antwoord

Slide 17 - Tekstslide


A
alleen meioses
B
alleen mitoses
C
zowel meioses als mitoses

Slide 18 - Quizvraag

Uitleg vraag celdeling
Er worden eicellen weggenomen.
Deze worden bevrucht en gaan delen.
Alleen bij het MAKEN van eicellen is er meiose.
ALLE ANDERE celdelingen zijn mitose
Worden hier eicellen gemaakt? => Nee
Dus mitose is het goede antwoord.

Slide 19 - Tekstslide


A
Letter P
B
Letter Q
C
letter R
D
letter S

Slide 20 - Quizvraag

Uitleg vraag innesteling
Een eicel nestelt zich in de baarmoeder in.
Zoek op het plaatje de baarmoeder.
P = eileider
Q = eierstok
R = baarmoeder
S = vagina
Dus R is het antwoord

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide


A
alleen op Kauai
B
Alleen op Mauna Kea
C
Zowel op Kauai als op Mauna Kea

Slide 24 - Quizvraag

Uitleg vraag over fruitvliegen
Dit is een vraag waar je niet voor kunt leren.
Je moet logisch nadenken en goed de plaatjes bekijken.
Als je naar het linker plaat je kijkt, zie je hoe lang geleden er migratie heeft opgetreden
Als je naar het rechter plaatje kijkt, zie je wanneer de fruitvliegen zijn ontstaan
F en G zijn 1.7 miljoen jaar geleden ontstaan
Mauna Kea is nog maar 1 miljoen jaar oud, 
dus daar kunnen ze niet geleefd hebben

Slide 25 - Tekstslide


A
alleen antigenen
B
alleen antistoffen
C
zowel antigenen als antistoffen

Slide 26 - Quizvraag

Uitleg vraag hepatitis
Antigenen zijn eiwitten die op de buitenkant van de cel van o.a. ziekteverwekkers zitten. Antistoffen zijn eiwitten die gemaakt worden door het lichaam om ziekteverwekkers te bestrijden. Als uit onderzoek blijkt, dat er geen ziekteverwekkers meer zijn in het bloed, dan zijn er alleen nog maar antistoffen te vinden. Dus antwoord B. 
Dit antwoord kon je uit de tekst halen!

Slide 27 - Tekstslide


A
letter P
B
letter Q
C
letter R
D
Letter S

Slide 28 - Quizvraag

Uitleg vraag cellulose
Cellulose zit in de celwand.
P = bladgroenkorrel
Q = vacuole
R = cytoplasma
S = celwand
T = celkern
Dus antwoord D (R)

Slide 29 - Tekstslide


A
aa
B
Aa
C
AA

Slide 30 - Quizvraag

Uitleg staartloze kat
Staartloos is dominant.
De homozygote staartloze kat is dus AA, maar deze gaat dood bij de geboorte.
aa heeft de dominante eigenschap niet en heeft dus een staart.
Aa heeft de dominante eigenschap wel en heeft dus geen staart en gaat niet dood bij de geboorte.
Antwoord B is het juiste antwoord

Slide 31 - Tekstslide

Als de endeldarm voller wordt, oefent de ontlasting steeds meer druk uit
Als de endeldarm voller wordt, oefent de ontlasting steeds meer druk uit op de wand. Dit heeft een reflex tot gevolg waardoor de buitenste
sluitspier bij de anus zich meer gaat samentrekken om de ontlasting binnen te houden. Om deze reflex te laten optreden worden impulsen langs drie typen zenuwcellen geleid: bewegingszenuwcellen, gevoelszenuwcellen en schakelcellen.Wat is de volgorde waarin de impulsen zenuwcellen geleid?
A
bewegingszenuwcellen => gevoelszenuwcellen => schakelcellen
B
bewegingszenuwcellen => schakelcellen => gevoelszenuwcellen
C
gevoelszenuwcellen => bewegingszenuwcellen => schakelcellen
D
gevoelszenuwcellen =>schakelcellen =>bewegingszenuwcellen

Slide 32 - Quizvraag

Uitleg vraag over sluitspier
Bedenk bij een vraag over welke zenuwen er gebruikt worden altijd goed na... Wat er gebeurt: kan je dit voelen? => dan weet je dat als eerste een gevoelszenuw wordt gebruikt. (dus C of D)
Een gevoelszenuw gaat altijd naar een schakelcel. 
In de opgave staat dat het een reflex is, dus je weet dat het ruggenmerg (= schakelcel) reageert, dus goede volgorde is: gevoelszenuw => schakelcel => bewegingszenuw = D

Slide 33 - Tekstslide

De voedselbrij doet er enige tijd over om het hele verteringsstelsel te passeren. Hierbij spelen peristaltische bewegingen een rol. In de darmwand bevinden zich kringspieren en lengtespieren. Welke van deze spieren zijn betrokken bij de peristaltische bewegingen?
A
geen van beide typen spieren
B
alleen kringspieren
C
alleen lengtespieren
D
zowel kringspieren als lengtespieren

Slide 34 - Quizvraag

Uitleg peristaltische  beweging
De peristaltische beweging wordt veroorzaakt door twee spieren. De kringspier trekt samen achter de voedselprop, de lengtespieren ontspannen voor de voedselprop

Slide 35 - Tekstslide

Wat ga jij de volgende keer (anders) doen bij het maken van een meerkeuzevraag?

Slide 36 - Open vraag