oefenen meerkeuzevragen beantwoorden biologie VMBO-TL nog niet af

Meerkeuzevragen oefenen 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Meerkeuzevragen oefenen 

Slide 1 - Tekstslide

Meerkeuze... Makkelijk????
Veel leerlingen denken dat  meerkeuzevragen makkelijk zijn en hebben dus graag meerkeuzevragen. Maar bij meerkeuzevragen worden gemiddeld meer fouten gemaakt dan bij open vragen!
Hoe zorg je ervoor dat je meerkeuzevragen beter maakt??

Slide 2 - Tekstslide

Meerkeuze stappenplan
Lees het stappenplan hiernaast.
Als je deze stappen volgt, dan is de kans dat je de vragen goed beantwoord vele malen groter!!!

(op de volgende dia's worden de stappen nogmaals uitgelegd)

Slide 3 - Tekstslide

Meerkeuze stappenplan
Lees eerst de vraag goed, maar kijk niet naar het antwoord! Weet je het antwoord?

Nee?

  • Lees  nu de antwoorden. Waarschijnlijk wordt nu duidelijker wat ze bedoelen met de vraag.
  • Sommige  antwoordenzijn duidelijk onzin.
  • Kijk naar de andere antwoorden. Welke is het beste? Kies deze
  • Weet je het echt niet? Kies een antwoord.
LAAT  NOOIT EEN VRAAG OPEN!!!

Slide 4 - Tekstslide

Meerkeuze stappenplan
Lees eerst de vraag goed, maar kijk niet naar het antwoord! Weet je het antwoord?

Ja?
Bedenk eerst in je hoofd hoe het antwoord precies moet zijn

  • Lees  nu de antwoorden. 
  • Sommige  antwoorden zijn duidelijk onzin.
  • Kijk naar de andere antwoorden.  Waarschijnlijk lijken twee antwoorden op elkaar.
  • Kies het antwoord dat het meest op jouw antwoord lijkt.
LAAT  NOOIT EEN VRAAG OPEN!!!

Slide 5 - Tekstslide

Vraag stap voor stap
Op de volgende slide zie je een vraag staan?
Beantwoord deze nog niet!
Maar bekijk deze eerst oppervlakkig!
Wat valt je op?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat valt op?
Als je het stukje erboven leest en je leest daarna de vraag, dan zie je dat je het stukje erboven helemaal niet nodig hebt om de vraag te beantwoorden!

TIP: lees eerst de vraag.
Weet je zonder het stuk te lezen het antwoord? 
Ga dan verder!

Slide 8 - Tekstslide

Lees nu de vraag, maar niet het antwoord

Slide 9 - Tekstslide

Weet je het antwoord? Zoek het dan op bij welke letter het staat

Slide 10 - Tekstslide

Weet je het antwoord niet? Bekijk de antwoorden dan goed. 

Slide 11 - Tekstslide

Weet je het antwoord niet? Bekijk de antwoorden dan goed. 

In de baarmoeder?  => Innesteling
In de eierstokken => heeft toch te maken met eicellen??
In de eileiders? =>  die vervoeren toch alleen?
In de vagina? => hmmm daar komt toch geen eicel??
weet je het antwoord nu?

Slide 12 - Tekstslide


A
In de baarmoeder
B
In de eierstokken
C
In de eileiders
D
In de vagina

Slide 13 - Quizvraag

Nu ga je oefenen met meerkeuze vragen.

Slide 14 - Tekstslide


A
alleen meioses
B
alleen mitoses
C
zowel meioses als mitoses

Slide 15 - Quizvraag

Uitleg vraag celdeling
Er worden eicellen weggenomen.
Deze worden bevrucht en gaan delen.
Alleen bij het MAKEN van eicellen is er meiose.
ALLE ANDERE celdelingen zijn mitose
Worden hier eicellen gemaakt? => Nee
Dus mitose

Slide 16 - Tekstslide


A
Letter P
B
Letter Q
C
letter R
D
letter S

Slide 17 - Quizvraag

Uitleg vraag innesteling
Een eicel nestelt zich in de baarmoeder in.
Zoek op het plaatje de baarmoeder.
P = eileider
Q = eierstok
R = baarmoeder
S = vagina
Dus R is het antwoord

Slide 18 - Tekstslide


A
een mannelijke voortplantingscel die gemaakt wordt in een meeldraad.
B
een mannelijke voortplantingscel die gemaakt wordt in een stamper.
C
een vrouwelijke voortplantingscel die gemaakt wordt in een meeldraad.
D
een vrouwelijke voortplantingscel die gemaakt wordt in een stamper.

Slide 19 - Quizvraag


A
Beide planten zijn heterozygoot
B
Beide planten zijn homozygoot
C
De ene plant is heterozygoot en de andere homozygoot

Slide 20 - Quizvraag

Uitleg vraag erwtenplant
Je hebt twee planten met hetzelfde fenotype:
de erwten zijn allebei geel
Zij krijgen nakomelingen die zowel geel als groen zijn
De regel is dan: Beide ouders zijn heterozygoot en de dominante eigenschap is zichtbaar!
Dus antwoord A is het juiste antwoord

Slide 21 - Tekstslide


A
In de bijballen
B
In de teelballen
C
In de zaadblaasjes
D
In de penis

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide


A
alleen op Kauai
B
Alleen op Mauna Kea
C
Zowel op Kauai als op Mauna Kea

Slide 25 - Quizvraag

Uitleg vraag over fruitvliegen
Dit is een vraag waar je niet voor kunt leren.
Je moet logisch nadenken en goed de plaatjes bekijken.
Als je naar het linker plaat je kijkt, zie je hoe lang geleden er migratie heeft opgetreden
Als je naar het rechter plaatje kijkt, zie je wanneer de fruitvliegen zijn ontstaan
F en G zijn 1.7 miljoen jaar geleden ontstaan
Mauna Kea is nog maar 1 miljoen jaar oud, 
dus daar kunnen ze niet geleed hebben

Slide 26 - Tekstslide


A
alleen antigenen
B
alleen antistoffen
C
zowel antigenen als antistoffen

Slide 27 - Quizvraag

Uitleg vraag hepatitis
Antigenen zijn eiwitten die op de buitenkant van de cel van o.a. ziekteverwekkers zitten.
Antistoffen zijn eiwitten die gemaakt worden door het lichaam om ziekteverwekkers te bestrijden.
Als uit onderzoek blijkt, dat er geen ziekteverwekkers meer zijn in het bloed, dan zijn er alleen nog maar antistoffen te vinden.
Dus antwoord B

Slide 28 - Tekstslide


A
letter P
B
letter Q
C
letter R
D
Letter S

Slide 29 - Quizvraag

Uitleg vraag cellulose
Je cellulose zit in de celwand.
P = bladgroenkorrel
Q = vacuole
R = cytoplasma
S = celwand
T = celkern
Dus antwoord D

Slide 30 - Tekstslide


A
aa
B
Aa
C
AA

Slide 31 - Quizvraag

Uitleg staartloze kat
staartloos is dominant.
De homozygote staartloze kat is dus AA, maar deze gaat dood bij de geboorte
aa heeft de dominante eigenschap niet en heeft dus een staart
Aa heeft de dominante eigenschap wel en heeft dus geen staart
Antwoord B is het juiste antwoord

Slide 32 - Tekstslide

Darmvlokken spelen een rol bij de opname van het grootste deel van de verteerde voedingsstoffen.
In welk deel van het verteringsstelsel bevinden zich darmvlokken?
A
in de slokdarm
B
in de maag
C
in de dunne darm
D
in de dikke darm

Slide 33 - Quizvraag

Als de endeldarm voller wordt, oefent de ontlasting steeds meer druk uit
Als de endeldarm voller wordt, oefent de ontlasting steeds meer druk uit op de wand. Dit heeft een reflex tot gevolg waardoor de buitenste
sluitspier bij de anus zich meer gaat samentrekken om de ontlasting binnen te houden. Om deze reflex te laten optreden worden impulsen langs drie typen zenuwcellen geleid: bewegingszenuwcellen, gevoelszenuwcellen en schakelcellen.Wat is de volgorde waarin de impulsen zenuwcellen geleid?
A
bewegingszenuwcellen => gevoelszenuwcellen => schakelcellen
B
bewegingszenuwcellen => schakelcellen => gevoelszenuwcellen
C
gevoelszenuwcellen => bewegingszenuwcellen => schakelcellen
D
gevoelszenuwcellen =>schakelcellen =>bewegingszenuwcellen

Slide 34 - Quizvraag

Uitleg vraag over sluitspier
Bedenk bij een vraag over welke zenuwen er gebruikt worden altijd goed na... Wat er gebeurt: kan je dit voelen??? => dan weet je dat als eerste een gevoelszenuw wordt gebruikt. (dus C of D)
Een gevoelszenuw gaat altijd naar een schakelcel. 
In de opgave staat dat het een reflex is, dus je weet dat het ruggenmerg (= schakelcel) reageert, dus goede volgorde is: gevoelszenuw => schakelcel => bewegingszenuw = D

Slide 35 - Tekstslide

De voedselbrij doet er enige tijd over om het hele verteringsstelsel te passeren. Hierbij spelen peristaltische bewegingen een rol. In de darmwand bevinden zich kringspieren en lengtespieren. Welke van deze spieren zijn betrokken bij de peristaltische bewegingen?
A
geen van beide typen spieren
B
alleen kringspieren
C
alleen lengtespieren
D
zowel kringspieren als lengtespieren

Slide 36 - Quizvraag

Uitleg peristaltische  beweging
De peristaltische beweging wordt veroorzaakt door  twee spieren. De kringspier trekt samen achter de voedselprop, de lengtespieren ontspannen voor de voedselprop

Slide 37 - Tekstslide

Een stuifmeelkorrel komt terecht op een stamper van een waterlelie.
Daarna vinden de volgende gebeurtenissen plaats.
1 De stuifmeelkorrel vormt een stuifmeelbuis door de stijl.
2 Een zaadbeginsel groeit uit tot zaad.
3 Twee kernen versmelten met elkaar.
Wat is de juiste volgorde van deze gebeurtenissen?
A
1-2-3
B
1-3-2
C
2-1-3
D
2-3-1

Slide 38 - Quizvraag

Uitleg volgorde bij bevruchting
De volgorde van het vormen van zaden:
  • Er komt stuifmeel op de stempel
  • Stuifmeelbuis groeit naar binnen
  • richting eicel
  • Eicel wordt bevrucht
  • Uit de bevruchte eicel groeit een zaad

Slide 39 - Tekstslide