Fictie les 30-31 en herhaling

Fictie - 3M
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Fictie - 3M

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling van fictiebegrippen
Les 4, 5, 17, 18, 30, 31

Slide 2 - Tekstslide

Perspectief
Ik-perspectief: Vanuit ik geschreven. Je weet niet meer dan de ik-persoon. 
Hij/zij-perspectief: Geschreven in hij/zij vorm. Je weet niet meer dan de hoofdpersoon. 
Alwetende verteller: Je weet over meerdere personages, wat ze denken, voelen en doen. 

Slide 3 - Tekstslide

Welk perspectief?
A
Ik-perspectief
B
Hij/zij perspectief
C
Alwetende verteller

Slide 4 - Quizvraag

Les 4 - Fictie
Fictie is een verzonnen verhaal of tekst, 
met als doe je te amuseren
Non-fictie zijn teksten die gebaseerd zijn op feiten, 
met als doel informeren.

Slide 5 - Tekstslide

Fictie of non-fictie?
Als je de Donald Duck leest.
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 6 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
Als je de krant leest.
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 7 - Quizvraag

Les 5 - Genre
Dit is het soort verhaal. 
Ook wel de categorie genoemd. 

Slide 8 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een genre.

Slide 9 - Woordweb

Les 17 - Personages
Verhaalfiguren in boeken en films worden ook wel personages genoemd.
 
Als er wordt gevraagd om een personage te beschrijven, wees dan altijd zo volledig mogelijk. Denk aan innerlijke en uiterlijke kenmerken. 

Slide 10 - Tekstslide

Type
- Makkelijk te herkennen
- Door een uiterlijke kenmerk
- Een overdrijving van een eigenschap

Bijvoorbeeld helden en schurken.

Slide 11 - Tekstslide

Karakter
- Lijkt op een echt mens, met verschillende eigenschappen
- Ze zijn niet alleen maar slecht of goed
- Maakt een verandering of ontwikkeling door 
(door bijvoorbeeld een ervaring)
- Kan keuzes maken en deze ook onderbouwen
- Je leert het personage beter kennen

Slide 12 - Tekstslide

Type of karakter?
Het mooie meisje is lief.
A
Type
B
Karakter

Slide 13 - Quizvraag

Type of karakter?
De jongen dacht aan het meisje en vroeg zich af waar hij haar mee naar toe zou nemen op date.
A
Type
B
Karakter

Slide 14 - Quizvraag

Les 18 - Omgeving
Het verhaal speelt zich altijd ergens af. 
Zo kan de schrijver een bepaalde sfeer oproepen. 
De omgeving heeft altijd een functie. 

Slide 15 - Tekstslide

Les 30 - Plot
Ook wel verhaallijn genoemd.
Plot is waar het verhaal over gaat. 

Dus hoe het verhaal in elkaar zit, alle ontwikkelingen, veranderingen en hoe het afloopt. 
Als er gevraagd wordt naar het plot van het verhaal, wees dan ook zo volledig mogelijk. 

Slide 16 - Tekstslide

Vier technieken om de plot spannend te maken.
1. Springen tussen verhaallijnen
2. Verhaallijn afkappen (ook wel cliffhanger genoemd)
3. Ontknoping uitstellen
4. Gebruik maken van een plotwending

Slide 17 - Tekstslide

CSI begint vaak met de misdaad. Je weet dus al wat er gebeurd is, alleen nog niet hoe. Hoe noem je deze techniek?
A
Springen tussen verhaallijnen
B
Verhaallijn afkappen
C
Ontknoping uitstellen
D
Gebruik maken van een plottwist/plotwending

Slide 18 - Quizvraag

Bij welke techniek zet de schrijver je op het verkeerde spoor?
A
Springen tussen verhaallijnen
B
Verhaallijn afkappen
C
Ontknoping uitstellen
D
Gebruik maken van een plotwending

Slide 19 - Quizvraag

Les 31 - Realistische en niet-realistische fictie
Realistische fictie: Verzonnen verhalen die wel echt kunnen gebeuren, zoals de boeken van Carry Slee.
Niet-realistische fictie: Verzonnen verhalen die niet echt kunnen gebeuren, zoals Harry Potter of de Marvelfilms. 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen realistische en niet-realistische fictie?

Slide 21 - Woordweb