Fictie - les

- Welkom!
- Pak je spullen voor je: leesboek, lesboek, schrift, laptop en pen. 

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

- Welkom!
- Pak je spullen voor je: leesboek, lesboek, schrift, laptop en pen. 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Aan het einde van de les kan je benoemen welke manieren er zijn om de plot van een verhaal spannend te maken.

- Aan het einde van de les kan je deze manieren uitleggen. 

Slide 2 - Tekstslide

Deel 1 - Fictie
Herhaling fictiebegrippen
Lezen
Nieuwe uitleg
Oefenen

Slide 3 - Tekstslide

Realistische fictie
  • Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid. 
  • Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 

Slide 4 - Tekstslide

Niet-realistisch
  • Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn. 
  • Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 

Slide 5 - Tekstslide

Waargebeurde elementen
  • Een verhaal met waargebeurde elementen blijft fictie.
  • Een schrijver voegt dan dingen toe aan het verhaal of verzint er dingen bij. 

Slide 6 - Tekstslide

Personages
Karakter
  • Belangrijkste personage in een verhaal. 
  • Meestal één hoofdpersoon. Maar soms ook meer. 

Slide 7 - Tekstslide

Personages - Karakter
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn
  • (is niet alleen maar goed of slecht);
  • hij maakt een ontwikkeling door;
  • kan keuzes maken;
  • lijkt op een echt mens.

Slide 8 - Tekstslide

Personages - Karakter
Hoofdpersoon (= karakter):
  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 9 - Tekstslide

Personages - Type
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar;
  • zijn vaak oppervlakkig;
  • Clichématig

Slide 10 - Tekstslide

Personages - Type
Bijpersoon (=type)
  • je komt weinig te weten;
  • je komt alleen te weten over een bijpersoon wat de hoofdpersoon hierover vertelt.

Slide 11 - Tekstslide

Personages - beschrijving
Je kunt personages beschrijven aan de hand van:
  • Uiterlijk
  • Kenmerken (geslacht, leeftijd, gezondheid, achtergrond)
  • Karaktereigenschappen
  • Relaties met andere personages

Slide 12 - Tekstslide

Lezen 
10 minuten in volledige stilte
Met de volgende opdracht: 
(dit kan tijdens of na het lezen worden opgeschreven)

- Omschrijf een personage (type/karakter) vanuit het gelezen fragment
- Geef aan of het realistisch of een niet realistisch fragment is. (leg ook uit) 
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Omschrijf je personage.

Slide 14 - Open vraag

Leg hier uit of het een realistisch of niet-realistisch fragment is.

Slide 15 - Open vraag

Les 30 - Plot
  • Ook wel verhaallijn genoemd. 
  • Waar de (fictie)tekst uitgebreid over gaat.
  • Hoe het verhaal in elkaar zit met alles wat er gebeurt; alle ontwikkelingen, veranderingen en hoe het afloopt. 

Slide 16 - Tekstslide

Plot spannend maken
  1. Wisselen in verhaallijnen van verschillende personages.
  2.  De verhaallijn afkappen. Op het moment dat de spanning het hoogst is, stopt het verhaal. Dat noemen we een cliffhanger
  3.  Ontknoping zo lang mogelijk uitstellen. 
  4. Je op het verkeerde spoor zetten. Je denkt te weten wie bijvoorbeeld de dader is, maar dan blijkt het toch iemand anders te zijn. Dit noemen we een plotwending of plottwist

Slide 17 - Tekstslide

Een detective of politieserie begint vaak met de misdaad. Je weet al wat er is gebeurd, alleen nog niet hoe. Hoe noemen we deze techniek?
A
wisselen in verhaallijn
B
cliffhanger
C
uitstellen van de ontknoping
D
plottwist

Slide 18 - Quizvraag

Bij welke techniek zet de schrijver je op het verkeerde been?
A
wisselen in verhaallijn
B
cliffhanger
C
uitstellen van de ontknoping
D
plottwist

Slide 19 - Quizvraag

Lees fragment 1
In dit fragment zijn 2 plotwendingen aan te wijzen. Welke 2? 

Je kan ze zo in de volgende dia benoemen. 

Slide 20 - Tekstslide

Welke twee plotwendingen heb je net gelezen?

Slide 21 - Woordweb

Fragment 1 komt uit het eerste hoofdstuk van 'De Passievrucht'. In de rest van het boek probeert Armin erachter te komen wie de vader van zijn zoon is. Hoe noem je deze techniek?
A
wisselen in verhaallijn
B
cliffhanger
C
uitstellen van de ontknoping
D
plottwist

Slide 22 - Quizvraag

Leg uit wat een plot is.

Slide 23 - Woordweb

Aan  de slag !
Wat? Maken opdracht 1 t/m 5
Waar? Les 30
Hoe? Individueel of in tweetallen
Tijd? 15 min.
Hulp? Boek, LessonUp, klasgenoot of docent
Klaar? Werken aan je PWS

Slide 24 - Tekstslide