Er als plaats of situatie: Er ligt een boek op de tafel.
Er als onderwerp: Er is een probleem.
Er met w.w. v. bestaan of verschijning: Er komt een nieuwe film.
Er voor onbepaald object: Er is iets mis.
Er voor hoeveelheid: Er zijn veel mensen.
Er in vragen: Is er iemand?
Er in ontkenning: Er is geen geld.