over taal blok 1 en 2 3M

Over taal 
QUIZ
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Over taal 
QUIZ

Slide 1 - Tekstslide

interpunctie
A
leestekens
B
uitleg
C
belangrijkste
D
inentingen

Slide 2 - Quizvraag

welgesteld
A
gierig
B
rijk
C
gezond
D
zonder fouten

Slide 3 - Quizvraag

benadrukken
A
plaatselijk
B
eraf halen
C
hoe iets eruit ziet
D
extra aandacht leggen op

Slide 4 - Quizvraag

vaccinaties
A
belangrijkste
B
inentingen
C
waarbij je op elkaar reageert
D
ergens bij passen

Slide 5 - Quizvraag

vakkundig
A
uitleg
B
veel kennis van het vak
C
rijk
D
inentingen

Slide 6 - Quizvraag

goedlopend
A
fout
B
prettig leesbaar
C
mooi
D
snel

Slide 7 - Quizvraag

accommodatie
A
sportclub
B
restaurant
C
spullen
D
voorzieningen

Slide 8 - Quizvraag

maximaal
A
hoogstens
B
meeste
C
minste
D
alles bij elkaar

Slide 9 - Quizvraag

exporteren
A
verkopen aan andere landen
B
klein van opzet
C
eraf halen
D
per schip vervoeren

Slide 10 - Quizvraag

volledig
A
geheel, helemaal
B
alles bij elkaar
C
uitleg
D
hoogstens

Slide 11 - Quizvraag

lokaal
A
regionaal
B
rijk
C
plaatselijk
D
minder sterk worden

Slide 12 - Quizvraag

samenhangend
A
hele korte manier van schrijven
B
op elkaar reageren
C
met veel kennis van het vak
D
met logische verbanden

Slide 13 - Quizvraag

opperen
A
stof, materie
B
ergens bij passen
C
voorstellen
D
vol

Slide 14 - Quizvraag

feilloos
A
foutloos
B
niet
C
helemaal
D
schrijnend

Slide 15 - Quizvraag

pril
A
zacht
B
kwetsbaar
C
pas ontstaan
D
bijna

Slide 16 - Quizvraag

ontdoen van
A
eraf halen
B
helpen
C
zonder fouten
D
volgen

Slide 17 - Quizvraag

handelen
A
doen
B
verkopen aan andere landen
C
pas ontstaan
D
eraf halen

Slide 18 - Quizvraag

weergeven
A
uitleg
B
voorzieningen
C
laten zien
D
minder bieden dan de vraagprijs

Slide 19 - Quizvraag

schrijnend
A
blij
B
ellendig
C
materie
D
per schip vervoeren

Slide 20 - Quizvraag

bovendien
A
belangrijkste
B
uitleg
C
ook nog, daarbij
D
alles bij elkaar

Slide 21 - Quizvraag

afdingen
A
stoffen
B
minder bieden dan de vraagprijs
C
per schip vervoeren
D
voorzieningen

Slide 22 - Quizvraag

formulering
A
met logische verbanden
B
prettig leesbaar, grammaticaal goed
C
de woorden die je gebruikt om iets te zeggen of op te schrijven
D
lange, goed opgebouwde zin

Slide 23 - Quizvraag

inhoud
A
alles wat in een tekst staat
B
rijk
C
alles bij elkaar
D
pas ontstaan

Slide 24 - Quizvraag

Is er nog iets wat
je moeilijk vindt?

Slide 25 - Woordweb