Hoofdstuk 3: Criminaliteit

Hoofdstuk 3 Criminaliteit
Introductie
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 Criminaliteit
Introductie

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Diamond Nine
- Lees de artikelen die je van mij krijgt

- Onderscheid 9 oorzaken voor de dalende criminaliteit in Nederland

- Schrijf ze alle 9 op een sticky note

- Plaats ze in volgorde van de mate waarin je ze belangrijk vindt

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 Criminaliteit
Paragraaf 1: Wat is criminaliteit?

Slide 4 - Tekstslide

Waar denk je aan bij criminaliteit?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

In een samenleving heb je:
A. Ongeschreven regels: deze staan niet op papier, fatsoensregels. (Bv: niet boeren in een restaurant)

B. Geschreven regels: deze staan in de wet. (Bv: niet door rood rijden.)

Slide 8 - Tekstslide


Wetten of rechtsregels zijn geschreven regels

Slide 9 - Tekstslide


Fatsoensnormen zijn ongeschreven regels

Slide 10 - Tekstslide

Wat is criminaliteit?
Als je een geschreven regel overtreedt, kan je daarvoor gestraft worden. Je pleegt dus eigenlijk criminaliteit.

Criminaliteit = door de wet strafbaar gesteld gedrag.

Al het strafbare gedrag is te vinden in het Wetboek van Strafrecht.

Slide 11 - Tekstslide

overtreding misdrijf

Licht strafbaar feit Ernstig strafbaar feit

Geen strafblad Wel strafblad

Maximaal 1 jaar hechtenis in het Huis van Bewaring Maximaal 30 jaar gevangenisstraf in de gevangenis of levenslang. Let op!!!! In NL is levenslang ook echt levenslang

Poging tot …. en medeplichtigheid zijn niet strafbaar Poging tot … en medeplichtigheid zijn wel strafbaar

Slide 12 - Tekstslide

Criminaliteit is:
a. Plaatsgebonden: de regels over wat wel en niet strafbaar is, verschilt per land.

Bv. Homoseksualiteit is in NL wel toegestaan, in Iran is dit strafbaar.

b. Tijdgebonden: regels over wat wel en niet strafbaar is verschillen per tijd.

Bv. Vroeger was roken in een restaurant niet strafbaar, tegenwoordig wel. 

Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn de gevolgen van criminaliteit?

a. Materiële schade: alle schade die in geld uit te drukken is. Bv. Gestolen fiets, kapotgetrapte autospiegel, etc.

b. Immateriële schade: lichamelijk en/of geestelijke schade. Bv. Slapeloze nachten na een inbraak, straatvrees na een beroving.

Slide 14 - Tekstslide

Rechtsregels zijn tijdgebonden
  • Spugen was vroeger een misdrijf

  • Sinds 1970 is overspel niet meer strafbaar

  • Tegenwoordig is hacken van computers strafbaar

  • Vroeger stonden er gevangenisstraffen op homoseksualiteit

Slide 15 - Tekstslide


Criminaliteit is een maatschappelijk probleem

Slide 16 - Tekstslide

Waarom?



  • Veel mensen hebben er last van (emotioneel/materieel)


  • Veel meningen en belangen


  • Politiek probleem

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 Criminaliteit
Paragraaf 2: Waarom worden mensen crimineel?

Slide 18 - Tekstslide

Waarom gaat iemand de criminaliteit in?

Slide 19 - Woordweb

Er zijn verschillende redenen waarom iemand de criminaliteit ingaat:
Individuele oorzaken: 
  • Stoer doen
  • Geldgebrek
  • Gezinsproblemen
  • Verslaving 
  • Psychische problemen
  • Drop out = school verlaten zonder diploma

Slide 20 - Tekstslide

Er zijn verschillende redenen waarom iemand de criminaliteit ingaat:
  • Maatschappelijke oorzaken:
  1. Kleine pakkans: hoe kleiner de kans om betrapt te worden, hoe groter de kans dat je iets crimineels doet

2. Normvervaging: als veel mensen een bepaalde norm overtreden gaan wij dat normaal vinden. Wij zien het dan niet meer als iets crimineels. (Bijvoorbeeld te hard rijden)

Slide 21 - Tekstslide

3. Minder sociale controle: omdat mensen minder op elkaar letten, plegen ze sneller criminaliteit

4. Grote stad: daar wordt meer criminaliteit gepleegd

Slide 22 - Tekstslide

Maken
Blz 152: 1/3/5/7
Blz 153: 8

Slide 23 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 Criminaliteit
Paragraaf 4: Opgepakt... en dan?

Slide 24 - Tekstslide

Wanneer is iemand een verdachte?

Slide 25 - Open vraag

Verdachte
Wanneer is iemand “ verdachte”? Als er een redelijk vermoeden is dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd. 

Wanneer is er sprake van een redelijk vermoeden?
- Als je op heterdaad betrapt bent
- Als er aangifte is gedaan en jouw naam is genoemd

Slide 26 - Tekstslide

Wat zijn de taken van de politie?

Slide 27 - Open vraag

Politie
Als je verdachte bent, krijg je te maken met de politie. Deze heeft 3 taken:
- Ordehandhaving (controleren of burgers zich aan de wet houden)
- Opsporing
- Hulpverlening  
- Preventie

Als je opgepakt bent door de politie wordt er een proces-verbaal opgemaakt: een verslag van het strafbare feit.

Slide 28 - Tekstslide

Zoek een afbeelding op die een taak van de politie uitbeeld.

Slide 29 - Open vraag

Officier van Justitie
  • aanklager (namens het Openbaar Ministerie)

  • leidt het opsporingsonderzoek

  • beslist of de verdachte naar de rechter gaat

  • eist in een strafzaak en bepaalde straf 

  • zorgt dat de straf wordt uitgevoerd

Slide 30 - Tekstslide

Wel of niet naar de rechter?


  • Seponeren =niet vervolgen

  • Schikken of transactie =boete geven


  • Vervolgen =rechtszaak

Slide 31 - Tekstslide

Werken in je gekopieerde boekje aan §4. Hier heb je 1,5 les de tijd voor. Eerder klaar? Kies dan een route:
Route 1

Begrippenposter
criminaliteit uitwerken
Route 2

Begrippenposter
officier van justitie uitwerken
Route 3

Begrippenposter politie uitwerken

Slide 32 - Tekstslide

Proces-verbaal
Dit proces-verbaal wordt opgestuurd naar de Officier van Justitie. Hij besluit wat er met jouw zaak moet gebeuren. Hij kan kiezen uit:
- seponeren: ‘ de zaak vernietigen” / “ in de prullenbak gooien”
- schikking / geldboete
- vervolgen: er komt een rechtszaak

Slide 33 - Tekstslide

Huiswerk
Blz 161: 1, 4, 5, 7
Blz 162: 9
Blz 163: 11, 12

Slide 34 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 Criminaliteit
Paragraaf 4: Schuldig of onschuldig?

Slide 35 - Tekstslide

Dagvaarding
Als je voor de rechter moet verschijnen krijg je een dagvaarding: een brief waarin staat waar, waarom en wanneer je voor de rechter moet verschijnen.

Rechters in NL zijn onafhankelijk: zij mogen, binnen de grenzen van de wet, hun eigen beslissingen nemen. 

Slide 36 - Tekstslide

Hoe verloopt een rechtszaak
1. Opening: rechter: controle gegevens van verdachte
2. Aanklacht: Officier van Justitie: verdachte hoort waar hij van verdacht wordt
3. Verhoor verdachten: rechter, OvJ, advocaat
4. Verhoor getuigen: rechter, OvJ, advocaat
5. Officier van Justitie probeert schuld verdachte aan te tonen
6. Advocaat probeert onschuld verdachte aan te tonen
7. Verdacht heeft laatste woord
8. Vonnis: rechter: verdachte krijgt te horen of hij schuldig is en welke straf hij krijgt.

Slide 37 - Tekstslide

Wie is wie?

  1. Verdachte
  2. Rechter
  3. Advocaat
  4. Getuige(n)
  5. Pers
  6. Publiek
  7. Officier van Justitie
  8. Griffier
Officier van Justitie
Getuige(n)
Verdachte
Advocaat
Griffier
Rechter
Pers
Publiek

Slide 38 - Tekstslide


1. 
De opening



Controleren van jouw gegevens

Slide 39 - Tekstslide


2. 
De aanklacht


De officier van justitie leest de aanklacht (=tenlastelegging) voor

Slide 40 - Tekstslide


3. 

Het getuigenverhoor



Mensen die iets gehoord of gezien hebben dat met de zaak te 

maken kan hebben. Getuigen mogen niet liegen.

Slide 41 - Tekstslide


4. 
Het verhoor van de verdachte


Eerst zelf vertellen wat er is gebeurd. Dan ondervragen de rechters, de officier van justitie en je eigen advocaat jou.

Slide 42 - Tekstslide


5. 

Het requisitoir



De officier van justitie zet na de ondervragingen alles nog even op een rijtje en komt met de strafeis

Slide 43 - Tekstslide


6. 
Het pleidooi



Jouw advocaat gaat jou verdedigen en vraagt om vrijspraak of een lichte straf. Soms doet de verdachte zelf zijn verdediging

Slide 44 - Tekstslide


7. 
Het laatste woord



Als verdachte heb je altijd het laatste woord. Je kunt ook nog iets zeggen over de strafeis van de officier

Slide 45 - Tekstslide


8. 

De uitspraak



De rechter vertelt of je schuldig of onschuldig bent en welke straf hij wil geven. Meestal is de uitspraak of het vonnis pas later

Slide 46 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 Criminaliteit
Paragraaf 5: Hoe krijgen we criminaliteit omlaag?

Slide 47 - Tekstslide

Straffen
Als de rechter besluit om een verdachte te straffen, heeft hij bepaalde redenen om een straf te geven. Waarom geeft de rechter eigenlijk een straf?

Slide 48 - Tekstslide

Doel van straffen (1)
1. Afschrikking van de dader en de samenleving: als je een dader een hoge straf geeft, hoop je dat de dader daarvan schrikt en geef je meteen ook het goede voorbeeld aan de samenleving.

2. Heropvoeding/ Resocialisatie: het opni euw aanleren van waarden en normen. 

Slide 49 - Tekstslide

Doel van straffen (2)
3. Beveiligen van de samenleving: zolang de dader vastzit kan hij niet opnieuw criminaliteit plegen.

4. Wraak: als iemand iets bij jou heeft gedaan, wil jij iets terug doen. Bv. buurman laat hond tegen mijn bloemen plassen, ik giet vergif op zijn bloemen.
Let op: in Nederland mag je niet voor eigen rechter spelen, dat is strafbaar!!

Slide 50 - Tekstslide

Waarom krijgen we in Nederland de criminaliteit niet opgelost?
  • We straffen niet zwaar genoeg. Dus: daders en samenleving worden niet “ bang” van een celstraf.
  •  We geven niet genoeg taakstraffen: we zouden minder celstraf en meer taakstraf moeten geven.
  •  Er is te weinig sociale controle: als mensen niet meer op elkaar letten zullen er meer mensen criminaliteit plegen.
  • Er moet vaker lik-op-stuk gegeven worden: iemand wordt meteen ter plekke bestraft, zonder tussenkomst van de rechter. Bv. je bent nog aan het wildplassen en je krijgt “ met je broek nog op je enkels” een bon die je meteen moet betalen.

Slide 51 - Tekstslide

Huiswerk
Blz 170: 1, 5,6
Blz 171: 9

Slide 52 - Tekstslide