24-Les-woen-27-nov-Chapitre1-la famille-verbe avoir-1H

• Frans
• HBO
• Voortgezet speciaal onderwijs
• WO
• Leerroute 4
• Leerroute 2
• Leerroute 1
• Studiejaar 1

Bonjour

et 

bienvenue!!

Quel jour sommes nous aujourd'hui?

Bonjour tout le monde!

Leg allemaal je spullen op de tafel

-ton livre:  Grandes Lignes 1 VMBO-GT/HAVO:  Cahier d'activités A

- ton cahier 

-

ton stylo bleu

Pose ton sac-à dos par terre, s'il vous plaît

1, 2, 3

Le programme de cours

1. Welke regels en afspraken gelden in de les?

2. Terugblik op de vorige les: voc. de la famille

3. Grammaire H: het persoonlijk voornaamwoord en het ww. ''avoir''

4. Evaluatie

5. Les devoirs

leerdoelen 

Aan het eind van deze les:

• Kun je je familie voorstellen;
• Ken je de persoonlijk voornaamwoorden;
• ken je de vormen van het ww. ''avoir'' in t.v.t.

Au travail

Prenez vos ordinateurs. Connectez-vous à LessonUp.

• Je werkt zelfstandig individueel.
• Je vindt de geplande opdrachten In LessonUp (15 min).
• Lesevaluatie: Maak de quiz in LessonUp 

Ma famille- vocabulaire

Individueel (1 min)

Bekijk het onderstaande filmpje. Schrijf alle woorden die te maken hebben met la famille in de woordweb (dia 7).

Dus: wat zijn de Franse woorden voor moeder, vader, broer, zus, grootmoeder, grootvader, tante, oom, etc. ?

Schrijf in 1 minuut zoveel mogelijk Franse woorden op die te maken hebben met Familie. 

La famille

pers. vnw. en het ww. avoir

Log in in in Grandes Lignes. Gebruik de link (dia 9)

apps.noordhoff.nl

Pers. vnw. en het ww. avoir

Wat? Fais (maak) ex. 30 a-b, 31 d-e-f- g, 32a

Waar? in Grandes Lignes online/wb, p. 48 t/51)

Hoe? eerst individueel

Klaar? controleer antwoorden (tweetallen)

Eerder klaar?  Fais (maak) de onderstaande quiz (dia 8 t/m 13).

Lesevaluatie

1. Fais (maak) le quiz in LessonUp (dia 12 t/17)
2. Klaar? Note les devoirs dans ton agenda = Noteer het hw in jouw agenda.

Je

1. wij
2. jij
3. il
4. ik

tu

1. hij
2. zij
3. jij
4. wij

elle

1. zij
2. hij
3. wij
4. jullie

Ik heb een hond

1. Nous avons un lapin.
2. J'ai un chien.
3. Vous avez un chat.
4. Il a un oiseau.

Anna a un frère .

1. Anna is aardig
2. Anna heeft een broer
3. Anna a une grande maison.
4. Anna a une grande famille

Nous avons un chat.

1. Ik heb een hond.
2. Wij hebben een kat.
3. Jullie hebben een kat.
4. Zij hebben een vis.

les devoirs

1. Fais (maak) exercice 33 ala page 51. Schrijf de opdracht op een A4. Lever het in de volgende les.
2. Apprends  (leer) grammaire H à la page 55 utilise Slim stampen

Merci de votre attention

Aurevoir