oefentoets theorie

Sociale beïnvloeding
Commerciële beïnvloeding
8. Welk plaatje hoort bij welk soort beïnvloeding?
1 / 32
volgende
Slide 1: Sleepvraag
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Sociale beïnvloeding
Commerciële beïnvloeding
8. Welk plaatje hoort bij welk soort beïnvloeding?

Slide 1 - Sleepvraag

Commerciële beïnvloeding
sociale beïnvloeding

Slide 2 - Sleepvraag

aanbod
A
waar iets of iemand vandaan komt
B
alle verschillende soorten artikelen die in een winkel te koop zijn, de keuze
C
de juiste oplossing hebben, gelijk hebben
D
alle producten die bijvoorbeeld een winkel of firma aanbiedt

Slide 3 - Quizvraag

Als er veel aanbod is..
A
daalt de prijs
B
stijgt de prijs

Slide 4 - Quizvraag

Als er veel vraag is dan....
A
willen veel mensen het product hebben
B
wordt een product veel verkocht
C
is een product heel veel geld waard
D
is een product populair

Slide 5 - Quizvraag

Wat is vraag?
A
De hoeveelheid die kopers willen
B
De hoeveelheid die verkopers kwijt willen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van vraag?
A
Je gaat naar een rommelmarkt om te verkopen
B
Je start een nieuwe winkel in kerstbomen
C
Je gaat naar een supermarkt voor frikandellenbroodjes
D
Je ouders proberen het huis te verkopen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het aanbod op de markt?
A
Wat producenten verkopen
B
Wat consumenten willen kopen
C
Het aantal consumenten op de markt
D
Wat producenten vragen voor hun product

Slide 8 - Quizvraag

Marketing is
A
alle activiteiten die een bedrijf uitvoert om de verkoop van producten of diensten te bevorderen
B
het geheel van de theorieën en technieken om producten en diensten optimaal af te zetten, door bij het aanbieden ervan zo goed mogelijk rekening te houden met de behoeften en specifieke wensen van de (potentiële) kopers.
C
Elke activiteit die consumenten en producenten met elkaar verbindt.
D
Alle (ondernemers)activiteiten met als doel inkomen te verwerven door op lange termijn in de wensen en behoeften van de doelgroep te voorzien.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is marketing?
A
Alle activiteiten die een bedrijf onderneemt om niet te voldoen aan de wensen van de klanten
B
Een marktkraam opzetten
C
Alle activiteiten die een bedrijf onderneemt om te voldoen aan de wensen van de klanten
D
Prijs op verschillende manieren gebruiken om je product te verkopen

Slide 10 - Quizvraag

Stelling: Groothandels verkopen hun producten aan winkeliers
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag


Iemand die iets verkoopt aan consumenten.
A
Groothandel.
B
Detaillist.
C
Fabrikant.

Slide 12 - Quizvraag

Welke bedrijven vallen onder groothandel?
A
Ikea
B
Makro
C
Albert Heijn
D
Sligro

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een detaillist?
A
een producent
B
een fabrikant
C
een consument
D
een winkelier

Slide 14 - Quizvraag

Als je iets verkoopt krijg je een brutowinstopslag.
Wat is brutowinstopslag?
A
De totale omzet van een bedrijf
B
De kosten van verkochte goederen
C
Het percentage (%) dat bovenop inkoopprijs komt, zodat je de verkoopprijs hebt
D
Een methode om winst te berekenen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is concurrentie?
A
Bedrijven die goederen / diensten aanbieden die in dezelfde behoeften van consumenten voorzien.
B
bedrijven die goederen of diensten aanbieden die kwalitatief beter zijn dan die van jou.
C
bedrijven die goederen of diensten inkopen om die weer aan jou door te verkopen.
D
bedrijven die goederen of diensten inkopen om ze weer zo goed mogelijk te kunnen verkopen.

Slide 16 - Quizvraag

concurrentie
A
zijn bedrijven die hetzelfde product hebben
B
hebben dezelfde kleuren in hun logo
C
zijn bedrijven die dezelfde prijs hebben
D
hebben dezelfde openingstijden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen winkelbeleving in een fysieke winkel en een webshop?
A
In een webshop kun je fysieke zaken toevoegen.
B
In een fysieke winkel kun je wel digitale zaken toevoegen.
C
In een fysieke winkel kun je geen digitale zaken toevoegen.
D
Winkelbeleving is hetzelfde in beide.

Slide 18 - Quizvraag

Waarom is een kassabon belangrijk?
A
Om te zien of het juiste bedrag is aangeslagen
B
Voor eventueel retourneren van producten
C
Als aankoopbewijs bij beschadiging of bedorven producten
D
Voor je boekhouding

Slide 19 - Quizvraag

Afronden
Als ik een getal wil afronden op 2 decimalen kijk ik naar:
A
de tweede decimaal
B
de derde decimaal
C
de tweede en derde decimaal

Slide 20 - Quizvraag

Procenten moet je afronden op:
A
helen
B
1 decimaal
C
2 decimalen
D
3 decimalen

Slide 21 - Quizvraag

afronden op hele
Afronden op 1 decimaal (1 cijfer achter de komma)
Afronden op 2 decimalen. (2 cijfers achter de komma)

Slide 22 - Sleepvraag

Hoeveel nullen heeft een miljard?
A
3
B
6
C
9
D
12

Slide 23 - Quizvraag

8,7 miljard =
A
8,7 miljoen
B
8.700 miljoen
C
8,700 miljoen
D
8.700.000

Slide 24 - Quizvraag

Reken uit
80 miljoen = .... miljard
A
80.000
B
80
C
8
D
0,08

Slide 25 - Quizvraag

2,3 miljard
A
23.000
B
230.000
C
2.300.000
D
2.300.000.000

Slide 26 - Quizvraag

45 miljard = ... miljoen
A
4500
B
450
C
0,45
D
4500

Slide 27 - Quizvraag

6 miljard is hetzelfde als...
A
60 miljoen
B
600 miljoen
C
6.000.000.000
D
6.000 miljoen

Slide 28 - Quizvraag

1 miljard is ...
A
1.000.000.000
B
1.000.000
C
10.000.000
D
100.000.000

Slide 29 - Quizvraag


Met hoeveel procent is de prijs van het tv-meubel gedaald? Rond af op hele procenten.
A
35,7%
B
36%
C
55,6%
D
56%

Slide 30 - Quizvraag

De verkoopprijs is de verkoopprijs zonder btw.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Verkoopprijs =
A
Inkoopprijs + brutowinstopslag
B
Inkoopprijs + btw
C
Brutowinstopslag + btw
D
btw + brutowinstopslag

Slide 32 - Quizvraag